HvJEU-arrest werpt twijfels op over de wettigheid van de voorgestelde e-bewijsverordening

11-06-2019 08:01

Op 27 mei heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) een belangrijke uitspraak gedaan over het Europees aanhoudingsbevel en de mate waarin de openbare aanklagers kunnen worden beschouwd als "uitvaardigende gerechtelijke autoriteiten" in het kader van grensoverschrijdende justitiële samenwerking (zie dit persbericht). Volgens het HvJ-EU moet "het begrip" uitvaardigende rechterlijke autoriteit "aldus worden uitgelegd dat het de procureur-generaal van een lidstaat omvat die, hoewel institutioneel onafhankelijk van de rechterlijke macht, verantwoordelijk is voor de strafrechtelijke vervolging en wiens rechtspositie, in die lidstaat hem een ​​garantie biedt voor onafhankelijkheid van de uitvoerende macht in verband met de uitvaardiging van een Europees arrestatiebevel. "

 

Volgens het Hof: "[d] e onafhankelijkheid vereist dat er wettelijke regels en een institutioneel kader zijn dat kan garanderen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij het nemen van een besluit om een ​​dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen, niet blootgesteld wordt aan het risico van onderwerping onder meer op een instructie in een specifiek geval van de uitvoerende macht. "

 

Deze uitspraak is ook van belang in de context van het voorstel voor een verordening inzake Europese productie- en bevelschriften voor e-bewijsmateriaal in strafzaken. Dat voorstel omvat ook de grensoverschrijdende uitgifte door openbare aanklagers van Europese productie- en bewaringsbevelen voor e-bewijsmateriaal. Overeenkomstig het HvJEU-arrest konden dergelijke bevelen niet worden uitgevaardigd door een openbaar ministerie in een lidstaat, zoals in Duitsland, waar de betrokken officier van justitie blootstaat aan het risico direct of indirect onderworpen te zijn aan aanwijzingen of instructies op een specifiek geval van de uitvoerende macht, zoals een minister van Justitie.

 

Onder deze omstandigheden werpt de uitspraak nog meer twijfels op over de wettigheid van het voorstel inzake e-bewijsmateriaal, aangezien het onderstreept dat openbare aanklagers niet altijd kunnen worden beschouwd als justitiële autoriteiten met het oog op justitiële samenwerking, zoals uiteengezet in artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

 

In haar standpunt over het voorstel inzake e-bewijsmateriaal heeft de CCBE de rechtsgrondslag van het voorstel al betwijfeld, op grond van het feit dat het beginsel van wederzijdse erkenning als bedoeld in artikel 82 VWEU doorgaans alleen wordt opgevat als een samenwerking tussen justitiële autoriteiten. . Het beoogde voorstel betreft echter niet de politie of justitiële autoriteiten van de lidstaat waar de onderneming gevestigd is die het verzoek ontvangt. In plaats daarvan kunnen justitiële autoriteiten in een lidstaat de productie van elektronisch bewijsmateriaal bestellen bij particuliere entiteiten in een ander rechtsgebied.

 

Wanneer de uitvaardigende autoriteit in een lidstaat een officier van justitie is die niet de onafhankelijkheid bezit die door deze uitspraak wordt vereist, maakt dit de rechtsgrondslag van het voorstel nog meer aanvechtbaar.

 

Bron : CCBE.EU

https://www.ccbe.eu/news/news-details/article/cjeu-ruling-casts-doubts-on-the-legality-of-the-proposed-e-evidence-regulation/

 

 

===========================

EMLS

Utrecht / Haaksbergen, 11 juni 2019