Accountantskamer legt aan registeraccountant een waarschuwing op voor onjuiste handhaving van een voorziening in de jaarrekening van een kantoor waar zowel advocaten als notarissen werken.

27-11-2017 08:57

Betrokkene heeft zich, zo blijkt uit zijn verweerschrift, met de argumentatie van het bestuur voor het opnemen van de voorziening en de omvang daarvan verenigd.  Betrokkene heeft daartoe, naar hij heeft doen stellen, een analyse gemaakt van de kwaliteit van de in voorgaande jaren gemaakte schattingen van [D] rondom de voorziening. Historisch bezien zijn deze volgens hem betrouwbaar. De procedures met betrekking tot de claims, inhoudende een kwartaalbeoordeling van de juistheid en volledigheid door de verantwoordelijke partner en de controller en de halfjaarlijks gevraagde opgave van claims zijn door betrokkene beoordeeld en adequaat gevonden. Voorts heeft een bespreking plaatsgevonden op 5 maart 2015 met de controller en de verantwoordelijke partner waarin de (hiervoor in 4.11 geschetste) omstandigheden zijn besproken als gevolg waarvan [D] de voorziening in het [dossier1] dossier heeft bepaald op € 500.000. De hoogte van die inschatting heeft betrokkene als redelijk beoordeeld. Ook heeft betrokkene een advocatenbrief gevraagd waarin wordt bevestigd dat een uitspraak was gedaan over een [dossier1] vordering, dat [D] overweegt daartegen in hoger beroep te gaan en wordt bevestigd dat ook andere [dossier1] vorderingen per 31 december 2014 nog niet waren afgerond. Voorts heeft [D] in een slotbespreking van 31 maart 2015 bevestigd dat het noodzakelijk was om een voorziening te treffen en dat op grond van haar beste inschatting een voorziening van € 500.000 noodzakelijk was.

 

Naar het oordeel van de Accountantskamer is de controle van de post voorzieningen in de jaarrekening over 2014 van [D] niet volledig in overeenstemming met de NV COS uitgevoerd. Van cruciaal belang daarvoor is dat door betrokkene niet helder en duidelijk is gedocumenteerd om welke reden(en) hij heeft aanvaard dat de voorziening voor het [dossier1] dossier in de jaarrekening 2014 is gehandhaafd op een bedrag van € 500.000, terwijl één van de daaraan ten grondslag liggende verplichtingen, te weten de vordering van € 180.000, zich in 2014 daadwerkelijk heeft gemanifesteerd en de assuradeur dit bedrag en de wettelijke handelsrente, tot de betaling waarvan [D] was veroordeeld, volledig heeft vergoed. De afwikkeling van deze vordering was een nieuw feit, dat voor betrokkene aanleiding had moeten zijn extra aandacht te schenken aan het voornemen van [D] om de voorziening ongewijzigd te handhaven op € 500.000, en aanvullende vragen aan [D] te stellen. Uit de besprekingen die op 5 maart 2015 en op 31 maart 2015 zijn gevoerd met [D] blijkt niet dat hieraan aandacht is besteed. Zo had het in de rede gelegen dat betrokkene erop had aangedrongen dat bij de verzekeraars werd nagegaan hoe het een aantal jaren geleden geformuleerde dekkingsvoorbehoud zich verhield tot de bereidheid van de verzekeraars om het volledige bedrag waartoe [D] inmiddels was veroordeeld, te vergoeden. Daarbij komt nog dat op basis van de van  advocaat [E] verkregen informatie niet kan worden onderbouwd dat voor de resterende vorderingen in het [dossier1] dossier voldaan is aan de in overweging 4.9 omschreven cumulatieve voorwaarden. In die brief wordt immers slechts uiteengezet dat de schuldeiser in het [dossier1] dossier [D] in 2008 heeft gesommeerd om een bedrag van ruim € 645.000 aan hem te betalen, dat [D] is veroordeeld tot betaling van € 180.000 (“een van de bedragen die optellen tot de genoemde € 645.000”) vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en dat [D] overweegt tegen het vonnis in hoger beroep te gaan. In deze brief ontbreekt derhalve elke informatie over (het bestaan en de hoogte van) de andere vorderingen in het [dossier1] dossier en over de mogelijke uitkomst van het hoger beroep tegen het veroordelende vonnis van de rechtbank Amsterdam.

 

De Accountantskamer stelt voorts vast dat betrokkene in het accountantsverslag niet, zoals verwacht kan worden gelet op de RJ en de gehanteerde grondslag voor de waardering van voorzieningen, heeft vermeld dat voldaan was aan de voorwaarden dat inzake de overige vorderingen sprake was van verplichtingen en dat het waarschijnlijk was dat een uitstroom van middelen diende plaats te vinden, maar slechts dat een kans op uitstroom van middelen bestond.

 

Een en ander leidt de Accountantskamer tot het oordeel dat betrokkene onvoldoende controle-informatie heeft verkregen om in te kunnen stemmen met het handhaven van de voorziening voor het [dossier1] dossier op een bedrag van € 500.000. Gelet op het materiele belang van de getroffen voorziening is sprake van een schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in de VGBA.

 

Naar blijkt uit het accountantsverslag heeft betrokkene gecontroleerd met een overall materialiteit van € 311.000 en is gezien het vorenstaande, niet vast komen te staan dat de voorziening in het [dossier1] dossier in 2014 moest worden gehandhaafd op een bedrag van € 500.000. Dit gegeven kan, nu dit bedrag de toegepaste materialiteit overstijgt, aldus van invloed zijn op het getrouw beeld van de jaarrekening. Niet gebleken is derhalve dat betrokkene voldoende controle-informatie heeft verkregen voor de goedkeurende verklaring dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het vermogen en het resultaat over 2014. Daaraan doet niet af dat voor de verwerking van de verplichtingen uit hoofde van het [dossier1] dossier de afspraak is gemaakt dat een eventuele vrijval ten goede zou komen aan de destijds aan [D] verbonden notarissen, omdat nu eenmaal de gevolgen van die afspraak afzonderlijk moeten worden gepresenteerd.

 

Gelet op het vorenstaande is de klacht in al haar onderdelen gegrond.

 

Bron: Tuchtrechtoverheid.NL

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_71 

 

 

================================

EMLS

Utrecht / Haaksbergen, 27 november 2017