Brief van PvB aan de nieuwe Voorzitter Dijsselbloem over hoe zijn Onderzoeksraad de Vuurwerkramp afserveerde voor zijn komst. Bestuurlijke overlevingsdrang smoort waarheidsvinding.
Geachte heer Dijsselbloem,
Allereerst past het mij u te feliciteren met uw benoeming per 1 mei jl. tot voorzitter van de
Onderzoeksraad voor de Veiligheid; in mijn ogen een heel belangrijke positie en tevens een
zeer eervolle benoeming. Deze post stelt hoge eisen aan de persoonlijke integriteit van de
ambtsdrager en het is niet velen gegeven om aan die hoge eisen te blijven voldoen. Dus
nogmaals mijn gelukwensen.
Graag vraag ik uw aandacht voor een kwestie die Nederland al 19 jaar bezighoudt, met
zowel impact op de huidige veiligheidssituatie, als een groot belang voor het vertrouwen in
de Nederlandse rechtsstaat. Het betreft de Vuurwerkramp Enschede 2000, waarbij 23 doden
vielen, 947 gewonden werden geregistreerd en waarbij een volledige stadswijk werd
weggevaagd. De Nederlandse overheid heeft verzuimd de vuurwerkregelgeving (die zo'n
ramp moet voorkomen) aan te passen. Een vergelijkbare ramp kan zich op ieder moment
weer voordoen in Nederland, dit bij iedere vuurwerkopslag van enige omvang. In sommige
veiligheidsregio's zou de brandweer zelfs wederom op basis van verkeerde blusvoorschriften
naar een brand in een vuurwerkopslag worden gestuurd, daarbij gebruik makend van
ineffectieve blusmiddelen, zonder de juiste afstand te houden en zonder het bezit van enige
kennis van de mechanismen en omstandigheden die bij het ontstaan van explosies horen,
zoals die zich in Enschede voordeden.
Verzoek Kamervoorzitter
Op 21 maart jl. verzocht de voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Khadija Arib, de
Onderzoeksraad om advies over een door mij opgesteld reviewrapport over de
Vuurwerkramp, met 1393 blz. die handelen over 1. de aanleiding tot de ramp, 2. de ramp
zelf en 3. de opvolging van de ramp tot aan de dag van vandaag. Ik heb hier jaren aan
gewerkt en de plenaire vergadering van de Tweede Kamer had graag van de Onderzoeksraad
een advies ontvangen over dit omvangrijke en technische rapport.
De verzoekbrief van de Kamervoorzitter aan de Onderzoeksraad d.d. 21 maart 2019 is
Afwijzing door Onderzoeksraad
De woordvoerder van de Onderzoeksraad gaf daarop te kennen dat de beoordeling (of het
verzoek wordt ingewilligd) gewoonlijk niet langer duurt dan twee weken. Pas op 29 april jl.
schreef uw voorganger bij de Onderzoeksraad, de juist op die dag aftredende voorzitter
Tjibbe Joustra, aan de Kamervoorzitter dat hij haar verzoek niet honoreert.
De afwijzingsbrief van de heer Joustra aan de Kamervoorzitter d.d. 29 april 2019 is
bijgevoegd als bijlage 2.
2
Nadat de pers mij op 2 mei jl. om een reactie vroeg, op de toen aan mij nog onbekende
afwijzing van de Onderzoeksraad, en ik dit via Twitter kenbaar had gemaakt, kreeg ik van de
behandelend ambtenaar van de Onderzoeksraad (W. van der Weegen) te horen dat er een
afwijzende beslissing was genomen door de Onderzoeksraad aangaande mijn rapport. Zie
onderstaande email. Als dossierbehandelaar heeft Van der Weegen geen gebruik gemaakt
van mijn herhaalde aanbod aan de Onderzoeksraad, gedaan op 25 januari en op 27 maart jl.,
om een toelichting te verstrekken inzake de maatschappelijke relevantie van het door de
Kamervoorzitter gevraagde onderzoek.
De afwijzing door uw voorganger de heer Joustra van het verzoek van de voorzitter van de
Tweede Kamer is kwestieus en ik meen u daarvan op de hoogte te moeten stellen. Deze
kwestieuze aspecten benoem ik hierna.
Kwestieuze aspecten
• Afwijzingsdatum. De aftredend voorzitter van de Onderzoeksraad, de heer Joustra,
zond zijn afwijzing op 29 april 2019 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Dit was
de laatste werkdag van de heer Joustra, die als voorzitter van de Onderzoeksraad per
1 mei is opgevolgd door U. Dit maakt het voor de Onderzoeksraad, met U als nieuwe
voorzitter, praktisch gesproken onmogelijk om nog op deze beslissing terug te
komen. Deze consequentie zal de heer Joustra niet zijn ontgaan.
• Actualiteit.
De weigering om gebruik te maken van mijn herhaald aanbod om mij te
horen over de merites van het door mij geschreven rapport over de vuurwerkramp
heeft er toe geleid dat de Onderzoeksraad in de afwijzing van het verzoek van de
Kamervoorzitter gebruik heeft gemaakt van argumenten die niet van toepassing zijn.
Dit had vermeden kunnen worden.
• Strafrecht.
In de afwijzing van het verzoek van de Kamervoorzitter legt de
Onderzoeksraad veel nadruk op de noodzaak van een strikte scheiding tussen het
(lang geleden gelopen) strafrechtelijk onderzoek en een (nog uit te voeren)
onderzoek van uw Raad, dat is gericht op het kunnen trekken van lessen zonder dat
getuigen gehinderd zouden worden vanwege mogelijke strafrechtelijke
consequenties. Oppervlakkige bestudering van het rapport zou de Onderzoeksraad
reeds hebben getoond dat de technische rapportages van TNO, NFI en rijksinspecties,
evenals de technische vuurwerkproeven op de Maasvlakte en in het EU-CHAF-project
en ook de regelgeving in Nederland op het gebied van classificatie, testen, vervoer,
opslag en blussen, een centrale plaats inneemt binnen de in mijn rapport geschetste
problematiek. Daarnaast worden ook bestuurlijke en politieke onwil beschreven.
Tevens heb ik in het rapport duidelijk gemaakt dat de doelstelling van het rapport
uitdrukkelijk niet is om alsnog strafrechtelijke vervolging af te dwingen, zo dat
überhaupt nog mogelijk is (verjaring). Het door de Raad gebezigde argument
betreffende de noodzaak van scheiding tussen strafrechtelijk onderzoek en een door
de Onderzoeksraad te voeren onderzoek, is hier niet van toepassing.
3
• Regelgeving. In de afwijzing van het verzoek van de Kamervoorzitter stelt de
Onderzoeksraad dat er vaak sprake is van inmiddels verbeterde regelgeving. Graag
wijs ik u erop dat het hele reviewrapport juist betoogt én onderbouwt dat er géén
sprake is van verbeterde regelgeving. Er zijn geen lessen geleerd, niet na Culemborg
1991, niet na Enschede 2000, niet na Kolding 2004 en niet na Polen 2005. Op veel
punten is de regelgeving betreffende de opslag en het blussen van vuurwerk in de
ons omringende landen veel beter geregeld dan in Nederland. Het door de Raad
gebezigde argument betreffende een inmiddels verbeterde regelgeving is niet van
toepassing.
• Historie. In de afwijzing van het verzoek van de Kamervoorzitter stelt de
Onderzoeksraad dat de Vuurwerkramp te lang geleden is om nog aanbevelingen voor
de toekomst te kunnen doen. Dit is onjuist. Het reviewrapport behandelt:
1. De aanloop naar de ramp (Culemborg, regelgeving rijk, brandweerzorg,
gemeentelijk handelen, oud-eigenaar S.E. Fireworks).
2. De bestrijding van de ramp (blusvoorschriften, optreden brandweer,
vuurstorm).
3. De opvolging van de ramp (onderzoeken TNO, NFI, inspecties, OM, Tolteam,
rijksrecherche.
4. De situatie heden ten dage (regelgeving, afwijkingen buitenland).
Daarom zijn de bevindingen uit het rapport juist van belang voor de toekomst. De
Onderzoeksraad laat hiermee de gelegenheid liggen om een enorme slag te maken voor de
veiligheid van Nederland.
• Personen. In de afwijzing van het verzoek van de Kamervoorzitter stelt de
Onderzoeksraad dat er vaak sprake is van inmiddels vertrokken personen die niet
meer beschikbaar zijn voor het onderzoek van de Raad. Dit is een misverstand. De
Tweede Kamer vraagt de Raad niet om het onderzoek naar de Vuurwerkramp over te
doen. De Tweede Kamer vraagt om advies over de actuele waarde van het rapport.
De Kamer wil een advies bij de beoordeling of dit zeer kritische rapport serieus te
nemen is. Enig door de Raad te verrichten onderzoek zou juist betrekking hebben op
het heden van regelgeving en voorschriften, waarvan de verantwoordelijke personen
uiteraard gewoon nog op hun plaats zitten. Het door de Raad gebezigde argument
betreffende niet meer beschikbare personen is niet van toepassing.
• Adviesorgaan. Tenslotte wijst de heer Joustra Kamervoorzitter Arib op het feit dat de
Onderzoeksraad geen adviescollege is in de zin van artikel 30 van het Reglement van
Orde van de Tweede Kamer. Desalniettemin stelt de Onderzoeksraad het verzoek van
mevrouw Arib uitvoerig inhoudelijk te hebben beoordeeld. Daarbij hecht ik eraan te
constateren dat deze beoordeling louter betrekking heeft gehad op de formele
vereisten van het verzoek en zeker niet op de inhoud zelf van het reviewrapport. Dit
volgt onweerlegbaar uit bovenstaande constateringen. Bovendien staat het de
Onderzoeksraad vrij om de Tweede Kamer te adviseren over de kwaliteit van een
technisch rapport dat over een belangrijk veiligheidsterrein in Nederland handelt. En
zeker wanneer de Kamer daar zelf om vraagt.
4
• Beïnvloeding. In het verleden is de integriteit van de naar de vuurwerkramp
gevoerde onderzoeken regelmatig en op ernstige wijze geschonden. Daarvan worden
voorbeelden genoemd in het door mij opgestelde reviewrapport. Dit betreft niet
alleen de oorspronkelijke onderzoeken uit de periode 2000 - 2003 (van ramp t/m
veroordelingen in hoger beroep), maar ook door de rijksrecherche (2004), door de
commissie Justitie van de Tweede Kamer (2005-2006), de nieuwe feitenonderzoeken
door het OM (2010-2012) en de vooronderzoeken door Onderzoeksraad Integriteit
Overheid en de Nationale Ombudsman (2013). Daarnaast hebben mij aanwijzingen
bereikt van beïnvloeding betreffende de behandeling van mijn rapport bij het college
van Pg's en de Tweede Kamer (2018/2019). E.e.a. heeft zijn uitwerking niet gemist bij
de besluitvorming door uw voorganger de heer Joustra.
Conclusie
De afwijzing van het verzoek van de Kamervoorzitter door de heer Joustra is beargumen-
teerd met uitsluitend formalistische argumenten. Aangetoond is dat deze niet van
toepassing zijn. Dit geheel van gebezigde argumenten dient een fictief beeld, als zou het
gaan om een verzoek van de Kamer om naar oud strafrechtelijk onderzoek te kijken. In
werkelijkheid gaat het om verificatie en technisch onderzoek betreffende veiligheidsaspect-
en met een zeer hoge actualiteitswaarde. De Onderzoeksraad noemt dan ook geen enkel
inhoudelijk argument m.b.t. het rapport. Het rapport blijft daardoor onweersproken. De
afwijzing van de heer Joustra gebeurde bovendien volgens een subjectief tijdspad en zonder
daarbij de auteur van het betreffende reviewrapport te raadplegen.
Hierdoor dreigt een beeld te ontstaan van de Onderzoeksraad die kennelijk reeds op
voorhand op de hoogte is van het feit dat een onderzoek naar het reviewrapport
vuurwerkramp niet welkom is en daardoor een hoog afbreukrisico kent voor de
Onderzoeksraad. Het is immers ondenkbaar dat de heer Joustra niet gewezen zou zijn op
deze afbreukrisico's.
Oplossing
In uw nieuwe functie van voorzitter Onderzoeksraad voor de Veiligheid doe ik een beroep op
u. De Onderzoeksraad kan altijd besluiten tot een onderzoek op eigen initiatief. In de
Memorie van Toelichting op de Wet van de oprichting van de Onderzoeksraad staat dat dé
leidraad voor de Onderzoeksraad, bij het bepalen of de Raad al dan niet een
onderzoeksopdracht naar een ongeval moet openen, bijvoorbeeld niet is of er veel
slachtoffers zijn gevallen, maar wél of er belangrijke lessen zijn te leren voor de veiligheid in
de toekomst. Daarom is genoemd dat de Onderzoeksraad ook kleinere ongevallen moet
kunnen onderzoeken om te voorkomen dat in de toekomst zo'n klein ongeval alsnog op
grotere schaal plaatsvindt. Aangezien er uit de Vuurwerkramp, die wél groot is en in het
nationaal geheugen staat gegrift, vele veiligheidslessen zijn te trekken, die echter nooit door
de overheid zijn getrokken, is er alle aanleiding voor de Onderzoeksraad om op eigen
initiatief alsnog een onderzoek te starten naar de huidige fouten in regelgeving en
blusvoorschriften betreffende de opslag van vuurwerk, alsmede naar de wijze waarop
Nederland is omgegaan met deze ramp. Immers de ramp kan nog steeds plaatsvinden omdat
er geen lessen zijn geleerd. De commissie Oosting heeft nog volgens een oude systematiek
onderzoek heeft gedaan, waardoor Oosting faalde. Dit is nog een blinde vlek in de
Nederlandse recente veiligheidsgeschiedenis die wacht op onderzoek door uw Raad.
5
Wanneer de Onderzoeksraad volhardt in zijn weigering de Vuurwerkramp alsnog te bekijken,
komt een andere oplossing in beeld. Dan zal de Tweede Kamer het initiatief moeten nemen
tot onderzoek. Dit kan de Kamer doen door externe deskundigen, eventueel gevolgd door
een parlementair onderzoek.
Gelet op het belang van deze kwestie, stuur ik een afschrift van deze email aan een aantal
direct betrokkenen en deskundigen, waaronder vanzelfsprekend de voorzitter van de
Tweede Kamer mevrouw Khadija Arib, de drie initiatief nemende Kamerleden Kees van der
Staaij (SGP), Ronald van Raak (SP) en Henk Krol (50plus), alsmede een aantal Kamerleden
van de vaste Kamercommissie voor Justitie en de Stichting Maatschappij en Veiligheid.
Met vriendelijke groet,
Paul van Buitenen
Voormalig lid Europees parlement (2004-2009)
===================================
Op do 2 mei 2019 om 12:39 schreef info
Geachte heer Van Buitenen,
Naar aanleiding van uw mail van 25 januari 2019 met betrekking tot uw onderzoek naar de
vuurwerkramp in Enschede heb ik u bericht dat ik een mogelijk verzoek vanuit de Tweede Kamer op
dit gebied zou afwachten, een en ander in samenhang te bekijken en u vervolgens te berichten. Op
27 maart en 25 april heeft u per mail geïnformeerd naar de stand van zaken op dit gebied.
Zoals u waarschijnlijk bekend heeft de voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 21 maart 2019
aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzocht advies uit te brengen over het rapport ‘Review
Strafvervolging Vuurwerkramp Enschede.’
Begin deze week, op 29 april 2019, is de reactie van de voorzitter van de Onderzoeksraad op dit
verzoek per brief verzonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Ik voeg deze brief als bijlage
toe aan deze mail, zodat u daar kennis van kunt nemen.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groeten,
De Onderzoeksraad voor Veiligheid