Dossier Vuurwerkramp (42.) Daders (1): Openbaar Ministerie

11-11-2019 08:01

0. Inleiding

Hier volgen strafbare feiten ingedeeld naar daders: instanties en functionarissen. Een completere opsomming en de onderbouwing staan in het 'Reviewrapport strafvervolging Vuurwerkramp'. In dit artikel de eerste batch: het Openbaar Ministerie en 13 officieren van justitie. De arrondissementen Almelo, Zwolle, Arnhem, Groningen en Rotterdam van het Openbaar Ministerie zijn direct betrokken geweest bij de onderzoeken naar de Vuurwerkramp.

 

Het Openbaar Ministerie Almelo was gedurende het eerste jaar na de ramp met twee officieren van justitie: mr. H.S. en mr. A. de M. en een parketsecretaris: mr. W.W. dagelijks aanwezig bij de leiding van het Tolteam voor aansturing en als aanspreekpunt voor het Tolteam. Het OM is dus zowel formeel in functie, als praktisch in de uitvoering, verantwoordelijk en aanspreekbaar, als leider en dagelijks controleur van het strafrechtelijk onderzoek Vuurwerkramp. Daarmee ook voor alle misdragingen en omissies van het onderzoek. Daarbij heeft het OM de politie aangestuurd op verwijtbare keuzes en aangezet tot verkeerde onderzoeken. Dit niet alleen op strafrechtelijk gebied, maar ook bij het tuchtrechtelijk traject binnen de politie. Het OM heeft door alle onderzoekssporen heen verkeerde beslissingen genomen aangaande de keuze van vervolging. Dit is bij uitstek het OM zwaar aan te rekenen. Dit niet alleen tijdens het strafrechtelijk onderzoek in eerste aanleg voor de rechtbank Almelo, maar ook bij de bewijsvoering voor het gerechtshof Arnhem door advocaat-generaal mr. A. W. en officier van justitie (OvJ) van het Landelijk Parket Rotterdam mr. H. v.d. M., die leiding gaf aan het eerste rijksrechercheonderzoek in 2004. Zij beiden speelden een ondermijnende rol bij de waarheidsvinding.

 

1. Strafrechttraject brandstichter

Er moest en zou van het OM een brandstichter komen. Het OM zelf zette het Tolteam op het spoor van een geschikte kandidaat-brandstichter André de Vries (zie verder). Slecht matchende kenmerken (omschrijving uiterlijk) werden door het OM omzeild om zodoende het Tolteam op de verdachte te kunnen zetten. Het motief dat het geen bedrijfsongeval mocht zijn, is gelegen in het buiten beeld willen houden van de regelgeving. Het uitgangspunt van vervolging, een goede regelgeving, moest overeind blijven. Een bedrijfsongeval daarentegen had onvermijdelijk ook onderzoek geïnitieerd dat de tekortkomingen aan de regelgeving had blootgelegd.

 

2. Strafrechttraject vuurwerkbedrijf

Niet het eerste vlammetje was de focus van onderzoek, maar de (vermeende) overtredingen van de milieuvergunning door de S.E. Fireworks directie waren belangrijk. Daarmee kon het beeld van een correcte regelgeving, voor zowel de classificatie als de opslag van vuurwerk in Nederland, overeind blijven en waren de door het OM aangevoerde inbreuken op de milieuvergunning de oorzaak van de ramp.

 

Zaaksofficier mr. H. S. was zó gebeten op een van de eigenaren van het vuurwerkbedrijf dat hij daarbij alle realiteit uit het oog verloor. Slechts enkele voorbeelden:

 

Internationale opsporing. Op 18 mei 2000 wordt door OvJ mr. H. S. en HOvJ mr. R. M. een internationaal opsporingsbevel uitgevaardigd tegen beide eigenaren, terwijl een van hen sinds de dag van de ramp net over de grens in het ziekenhuis lag te Gronau (D). Hij kreeg daar bezoek van collega's (waaronder de andere eigenaar), familie en zijn advocaat. De pers moest door het ziekenhuispersoneel buitengehouden worden. Rechercheur Paalman wilde samen met een collega bij de man in het ziekenhuis op bezoek, maar dat mocht niet van de Tolteam leiding. Het door mr. H.S. uitgevaardigde internationaal opsporingsbevel is een zwaar middel dat tegen gevluchte zware criminelen wordt ingezet. OvJ mr. H. S. en HOvJ mr. R. M. plegen hier ‘Misbruik van recht’.

Schuimbekkend. OvJ mr. H. S. stond op 23 mei 2000 schuimbekkend voor de eigenaar van S.E. Fireworks te briesen dat hij (mr. H. S.) hem (de eigenaar) wel klein zou krijgen. Dit is ontoelaatbare ‘Intimidatie van een verdachte’.

OM-jaarverslag. In het OM-jaarverslag over het jaar 2000 van het arrondissement Almelo doet zaaksofficier mr. H. S. uitspraken over wat hem het meest is bijgebleven uit het veelbewogen afgelopen jaar. Dat was toch wel de ergerlijk leugenachtige houding van een van de S.E. Fireworks eigenaren tijdens de verhoren. Het vaste verhoorkoppel van de politie Twente, dat deze man maar liefst 85 keer heeft ondervraagd, was hierover zo verbaasd dat zij per proces-verbaal lieten vastleggen dat zij deze directeur-eigenaar tijdens die verhoren nooit op een echte leugen hebben kunnen betrappen. De officier pleegt hier ‘Schriftelijke smaad’.

3. Strafrechttraject werknemers

Het strafrechtelijk onderzoek naar de werknemers van S.E. Fireworks is nooit afgerond, want er was te veel risico op een bedrijfsongeval wanneer de aanwijzingen voor ‘werken-op-zaterdag’ zouden worden uitgediept. Zodra er volgens het OM een brandstichter was gevonden in de persoon van André de Vries, werden de onderzoeken naar de werknemers abrupt gestopt en hun alibi’s dicht verklaard. Werknemers die voor nader onderzoek in aanmerking kwamen waren: H. K. (overleden), J. P. (overleden), A. en M. de J., alsmede W. P. en M. S.

 

4. Strafrechttraject oud-eigenaar

Het OM heeft het Tolteam van de politie Twente nooit het mogelijke motief van oud-eigenaar H. S. voor mogelijk opdracht geven tot brandstichting laten onderzoeken (strafbaar feit: ‘Intellectueel daderschap’). Dit motief was overduidelijk en meervoudig aanwezig. Dat H. S. ten tijde van de ramp op Malta in een hotel verbleef was reden voor het Openbaar Ministerie om hem buiten onderzoek te laten. Bovendien hebben de onderzoekers, toen zij op Malta het hotel bezochten, verzuimd om telefoongegevens van de hotelkamer te vragen.

 

5. Strafrechttraject gemeente Enschede

Het milieuteam binnen het Tolteam van de politie Twente heeft opsporingshandelingen verricht aangaande de gemeente Enschede. Met de resultaten ervan dacht het Tolteam dat strafvervolging van de gemeente een kans zou maken. Het Openbaar Ministerie wenste op basis daarvan echter niet tot vervolging over te gaan. Deze beslissing was al genomen in januari 2001 door het college Pg’s, maar werd pas in april 2001 bekend gemaakt. De opsporingshandelingen jegens de gemeente van het Tolteam tussen beide data, waarbij zelfs gemeenteambtenaren als verdachten zijn gehoord, waren blijkbaar voor de bühne. Bovendien zijn bij de review strafbare feiten vastgesteld, gepleegd door de gemeente, die niet in het oorspronkelijke opsporingstraject als zodanig waren vastgesteld. Zie toekomstig artikel over de strafbare handelingen van gemeente(diensten) en het gemeentebestuur van Enschede.

 

6. Strafrechttraject rijksoverheid

In tegenstelling tot bij de gemeente, waar het OM het Tolteam tenminste nog opsporingshandelingen heeft laten verrichten, zijn er nooit opsporingstrajecten opgestart tegen onderdelen van de rijksoverheid die mogelijk strafbare feiten hebben gepleegd, dan wel strafbaar nalatig waren geweest bij de uitvoering van wettelijke taken. Te noemen zijn de departementen van VROM, V&W, Defensie, BZK en Justitie, alsmede een aantal bewindspersonen. Zie het hierna komende artikel (no. 43) over de betrokken departementen en bewindslieden.

 

7. Tuchtrechttraject klokkenluiders

Tegen de beide melders van misstanden binnen de politie Twente: Paalman en een collega-rechercheur, is een tuchtrechtelijk onderzoek geïnitieerd. Weliswaar door de korpsleiding, maar wél op aanwijzing van het OM. Dit betrof allereerst het intern politieonderzoek door Bureau Interne Zaken (BIZ) van het politiekorps Gelderland-Midden in 2003. Daarna werd naar aanleiding van de BIZ-bevindingen een rijksrechercheonderzoek uitgevoerd in 2004. Het tuchtrechtelijk onderzoek door het BIZ was in eerste instantie gefocust op de gedragingen van de beide klokkenluiders. Het onderzoek sloeg echter plotseling om toen het BIZ informatie kreeg toegespeeld vanuit de politie Twente die eerder niet aan hen was verstrekt. Op basis daarvan formuleerde het BIZ een werkhypothese dat ‘leidinggevenden en uitvoerenden binnen het strafrechtelijk onderzoek bewust de rechterlijke macht hadden misleid’. Zie verder onder punt 10. Rijksrecherche.

 

8. Officier van Justitie mr. P. v.d. V.

Voor de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp wordt door een jeugdofficier van justitie, mr. P. v.d. V. een opmerkelijke getuigenverklaring afgelegd. Zij getuigt bij OOSTING van haar inzicht dat zij reeds het eerste uur na de ramp, al fietsend door Enschede, wist dat er sprake was van brandstichting. Mr. P. v.d. V. bezat klaarblijkelijk een exceptioneel inzicht op 13 mei 2000, want verder ging iedereen in het opsporingsveld uit van het statistisch gebruikelijke scenario van een bedrijfsongeval, daarbij ondersteund door inmiddels verkregen aanwijzingen. Maar wanneer wij de verklaring van mr. P. v.d. V. in de tijd plaatsen, namelijk 10 oktober 2000, dan zien we achteraf dat zij enkele dagen ervoor persoonlijk was betrokken bij de start van de operatie door het Openbaar Ministerie om André de Vries als kandidaat-brandstichter binnen te sluizen in het onderzoek naar de Vuurwerkramp. Dit verklaart ineens dat er geen sprake was van een exceptioneel inzicht vlak na de ramp, maar dat mr. P. v.d. V. dacht op 10 oktober veilig te kunnen verklaren dat er sprake was van een brandstichter, gelet op haar betrokkenheid bij het binnensluizen van De Vries als kandidaat brandstichter.

 

9. Hoofdofficier mr. R. M.

Mr. R. M. stond mede aan de wortel van het al eerder genoemde en op discutabele basis uitgevaardigde internationaal opsporingsbevel op 18 mei 2000 tegen de eigenaren van S.E. Fireworks.

 

Op 19 april 2001 gaf hoofdofficier (HOvJ) Mr. R. M. een persconferentie over de vervolgingsbeslissingen in het onderzoek naar de Vuurwerkramp.

 

Daarop werd de tenlastelegging van het OM tegen S.E. Fireworks verzwaard van milieuovertredingen naar ‘Dood-door-schuld’ wegens ‘Te-veel-en-te-zwaar’ vuurwerk. Daarbij gebruikte HOvJ mr. R. M. de beeldspraak dat een over de schutting geworpen lucifer niet zo’n ramp tot gevolg mag kunnen hebben.

Mr. R. M. deed deze bekendmaking ondanks de wetenschap dat het Tolteam tot in diezelfde maand nog strafrechtelijk onderzoek deed naar door de gemeentelijke overheid gepleegde strafbare feiten, waarbij die maand nog gemeenteambtenaren waren verhoord als verdachte. Het OM poetste dit en passant van tafel.

Tevens werd de strafvervolging tegen verdachte André de Vries voortgezet, terwijl het OM voordien op meerdere momenten alle zeilen heeft moeten bijzetten om te voorkomen dat André de Vries op vrije voeten gesteld zou moeten worden wegens gebrek aan bewijs. Daarbij is belastend bewijs gefabriceerd en ontlastend bewijs weggelaten.

Als Hoofdofficier is mr. R. M. naast de zaaksofficieren onder meer schuldig aan ‘Ambtsmisdrijf’ en ‘Misbruik van recht’.

 

10. Rijksrechercheonderzoek (2004)

In de (geanonimiseerd) openbaar gemaakte rapportage van de rijksrecherche wordt een beeld geschetst van een onderzoek dat is verlopen conform de in het rapport weergegeven onderzoeksopdracht. Bij nadere beschouwing van nooit vrijgegeven achterliggende documenten (gelekt naar ondergetekende) blijkt echter dat het onderzoek heel anders is verlopen. Daarbij is waarheidsvinding nooit de bedoeling geweest van dit onderzoek. De enige doelstelling van de rijksrecherche was het onder tafel vegen van de eerdere zeer kritische bevindingen van het BIZ over bewuste misleiding van de rechterlijke macht door politie en OM.

 

Het is zowel het OM als de rijksrecherche aan te rekenen dat men zich voor een dergelijke agenda heeft laten gebruiken.

 

11. Hoofdofficier mr. H.

Op 5 september 2007 kreeg HOvJ mr. H. de vraag voorgelegd waar de in het strafdossier onvindbare ‘Weges-verklaringen’ waren gebleven. Dit zijn verklaringen, afgelegd op de vroege ochtend na de ramp, door brandweerlieden van het eerste uur bij brandweerofficier J. Weges, met als doel de reconstructie van de laatst bekende plaats van inzet van de toen nog vermiste brandweerlieden. Het belang van deze verklaringen voor het strafrechtelijk onderzoek is echter ook groot en wel om meerdere redenen. Het brandweeroptreden is nooit serieus onderzocht. Deze verklaringen werpen licht op dit optreden. In tegenstelling tot de later afgelegde verklaringen zijn dit niet afgestemde, onvoorbereide en oprecht verwoorde verklaringen, niet afgenomen met het doel om het brandweeroptreden te beoordelen, maar met een ander doel, namelijk het terugvinden van vermiste collega's. Daarmee zijn deze verklaringen veel beter bruikbaar voor de waarheidsvinding dan de later geregisseerde verklaringen.

 

HOvJ mr. H. heeft nooit antwoord gegeven op de vraag over deze verklaringen. Achteraf verklaarde het OM in 2011 (persconferentie VerEsal) dat de verklaringen zijn teruggevonden, maar niet worden vrijgegeven. Ze zouden geen belangrijke informatie bevatten die niet reeds in het strafdossier was opgenomen. Met de kennis van nu is deze uitspraak een leugen. Dit is 'Ambtsmisdrijf ' en 'Bedrog'

 

12. Feitenonderzoeken 2010-2012

Mede naar aanleiding van een nieuwe, meer gedetailleerde getuigenverklaring met nieuwe elementen, afgelegd door de reeds bekende getuige J. S., zag het OM zich op 10 mei 2010 gedwongen om alsnog een oriënterend feitenonderzoek op te starten, dit betekent zonder bevoegdheid tot opsporing. Deze getuigenverklaring bevatte elementen die konden wijzen op een bedrijfsongeval. Uit de in de review weergegeven analyse blijkt dat deze feitenonderzoeken vooringenomen waren en gericht op het gesloten houden van het Vuurwerkrampdossier. De onderzoeksopdrachten werden op die doelstelling aangepast en de getuige is op grove wijze geëlimineerd uit het onderzoek. Sommige onderdelen van het onderzoek bestonden op papier, maar waren in werkelijkheid niet bestaand.

 

13. Hoofdofficier mr. W. T.

Tenminste een voormalig brandweerofficier, een voormalig rechercheur en een van de eigenaren van S.E. Fireworks, hebben veel nieuwe informatie ingebracht en tientallen gesprekken gevoerd met de onderzoekers tijdens het tweede feitenonderzoek VerEsal. Door de onderzoekers werd gezegd dat er serieus naar die aanwijzingen gekeken zou worden en werd gaandeweg de indruk gewekt dat er inderdaad aanleiding was voor een compleet nieuw onderzoek naar de ramp. Echter de VerEsal-leiding, in de personen van onderzoeksleider hoofdinspecteur T. G. en verantwoordelijk HOvJ mr. W. T. maakten duidelijk dat deze nieuwe aanwijzingen buiten de onderzoeksopdracht vielen. Er mochten ook geen vastleggingen worden gemaakt van de gevoerde gesprekken. Uit stiekem gemaakte opnames wordt duidelijk dat bevindingen die wezen naar een heropening van het onderzoek niet verder zijn opgevolgd. Tevens zijn cruciale getuigen niet gehoord tijdens het feitenonderzoek VerEsal.

 

Daarmee heeft verantwoordelijk HOvJ mr. W. T. een grote verantwoordelijkheid in zowel het ‘kalt stellen’ van nieuwe onderzoekaanwijzingen als het niet willen ontvangen van cruciale getuigenverklaringen.

 

14. Officier van Justitie mr. F. W.

Deze officier kreeg eind 2011 van de voorzitter van het college van procureurs-generaal mr. Herman BOLHAAR het verzoek om het laatste feitenonderzoek (Daslook) te laten verrichten door reeds eerder bij het onderzoek betrokken rijksrechercheurs. Deze rechercheurs hadden in 2004 reeds meegewerkt aan een onderzoeksrapport waarbij strafbare feiten zijn weggepoetst. Dit verzoek van mr. BOLHAAR blijkt te zijn ingewilligd. Dit is een inteeltachtige wijze van feitenonderzoek doen, immers de betrokken rijksrechercheurs mogen hiermee hun eigen fouten en uitkomsten herbevestigen als een juiste uitkomst van het reeds in 2004 verrichtte onderzoek. Het is dit gedeelte van het onderzoek dat grotendeels alleen op papier bestaat, zonder dat er echt onderzoek onder ligt.

 

15. Officier van justitie mr. C. W-D.

Deze officier kreeg begin 2012 opdracht voor het bovengenoemde Daslook onderzoek. Ex-Tolteam rechercheur Paalman heeft zich verschillende keren gemeld bij deze officier en bij haar onderzoeksteam om te worden ondervraagd. Hij kreeg uiteindelijk via voorlichter K. W. te horen dat officier van justitie mr. C. W-D. de heer Paalman niet wenste te spreken omdat zij (de officier) objectief wenste te blijven. Als officier is zij mede-verantwoordelijk voor de fouten en het bedrog gepleegd door de rijksrecherche tijdens het Daslook onderzoek.

 

16. Hoofdofficier van Justitie B. S.

Deze hoofdofficier presenteerde op 6 december 2012 de uitkomsten van het bovengenoemde Daslook-onderzoek. Hij is als HOvJ medeverantwoordelijk voor de strafbare feiten die zijn begaan in het kader van dat onderzoek, zoals ‘Ambtsmisdrijf’ en ‘Valsheid in geschrifte’.

 

Uit een analyse van de feitenonderzoeken Esaltato (2010), VerEsal (2011) en Daslook (2012) in het reviewrapport blijkt dat met name het college van Pg’s en de rijksrecherche wederom een sleutelrol spelen. Zie toekomstige artikelen over de gedragingen van de voorzitters van het college van procureurs-generaal en over de rijksrecherche.

 

17. Hoofdofficier van Justitie mr. H. S.

Deze hoofdofficier ontving de heren Bakker, Paalman en een zestal andere personen bij gelegenheid van het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd door officier van justitie mr. H. S. en drie leidinggevenden van het Tolteam. Dit was op 30 november 2010. De hoofdofficier stond er achteraf op aan de aanwezigen mee te delen dat het zojuist gevoerde gesprek formeel nooit heeft plaatsgevonden. Deze aangifte is achteraf ook op onterechte gronden geseponeerd.

 

18. Officier van Justitie mr. J. K.

Deze officier wees bij brief van 27 april 2012 de bovengenoemde strafaangifte af, die was ingediend door een ex- Fireworks directeur tegen een aantal leden van het OM en de politie Twente. Naar nu blijkt in de review is deze afwijzing op onterechte gronden genomen.

 

19. Culemborglessen

Het OM heeft de oorspronkelijke lessen uit de vuurwerkexplosie in Culemborg (1991), die zouden hebben geleid tot niet-vervolging van het Enschedese vuurwerkbedrijf, verdraaid tot lessen die juist de basis legden voor de strafrechtelijke vervolging van dit vuurwerkbedrijf. De oorspronkelijke lessen hadden aangetoond dat niet het vuurwerkbedrijf maar juist de overheid de ramp in Enschede viel te verwijten. Door echter een les te verzinnen over een gedragsverandering van klasse 1.3 vuurwerk naar massa-explosief klasse 1.1 vuurwerk en daarbij een voorraadreconstructie te organiseren die daar naadloos op aansloot, verkreeg het OM een goede basis voor veroordeling van het bedrijf. Had S.E. Fireworks tot aan de ramp juist geclassificeerd vuurwerk liggen, na de ramp werd dit ineens ‘Te-veel-en-te-zwaar’ vuurwerk in opslag op de rampdag, met daarbij precies de juiste samenstelling van gevarenklassen om de zware explosies te kunnen verklaren.

 

20. Vrijwaring Brandweer

Het OM heeft de brandweer(leiding) bewust buiten het strafproces gehouden. Dat was niet moeilijk, want de brandweer had met vier overleden brandweerlieden een zeer zware tol betaald voor zijn inzet. Daarmee werd de brandweer feitelijk onaanraakbaar. Het motief om de brandweer buiten vervolging te houden was tweeledig.

 

Burgemeester Jan MANS had openlijk zijn lot verbonden aan de evaluatie van het brandweeroptreden. Bij een negatief oordeel zou MANS als burgemeester opstappen. Er is tevens vastgesteld dat een dergelijk aftreden van Jan MANS ook repercussies zou hebben gehad voor de verantwoordelijke bewindslieden in Den Haag. Een negatieve evaluatie van het brandweeroptreden had dus een regeringscrisis kunnen betekenen.

De aansturing van de brandweer was inderdaad slecht geweest. Door het negeren van veiligheidsaanduidingen, het niet nakomen van de aan te houden veiligheidsafstanden en de internationale regelgeving, had de brandweer een verkeerde wijze van inzet gekozen, namelijk offensief i.p.v. defensief optreden. Dit heeft niet alleen het aantal slachtoffers verhoogd, maar ook voor een aanzienlijke verhoging van de schade veroorzaakt.

21. Incompleet strafdossier

Het OM heeft op verschillende terreinen verzuimd de juiste gegevens toe te voegen aan het strafdossier. Soms viel het OM daarbij door de mand, zoals bij de regiezitting van het gerechtshof Arnhem op 24 januari 2003, waarbij advocaat-generaal mr. A. W. werd verplicht door hem achtergehouden stukken aan het rechtbankdossier toe te voegen. Meestal echter slaagde het OM in zijn opzet om papieren achter te houden. Zo zijn succesvol door het OM dossiers buiten de rechtbank gehouden betreffende Culemborg, de brandweer, het conflict tussen S.E. Fireworks met oud-eigenaar H. S. en betreffende het grondbedrijf, o.a. met betrekking tot het gevestigde voorkeursrecht van aankoop door de gemeente Enschede van het S.E. Fireworks terrein.

 

22. Sturing onderzoek

Het Openbaar Ministerie krijgt van het Tolteam op 29 mei 2000 te horen dat het door de gemeente aan politie/OM overhandigde dossiers m.b.t. S.E. Fireworks niet compleet zijn, maar waarschijnlijk geschoonde dossiers zijn. Het gaat o.a. om de dossiers m.b.t. de (door de gemeente tegengehouden) verplaatsing van S.E. Fireworks, de vergunningverlening en de geheime grondonderhandelingen tussen de gemeente Enschede en oud-eigenaar H. S. Op dezelfde dag vindt er een coördinatiebijeenkomst plaats tussen OM, Tolteam en NFI, waarin wordt afgesproken dat de oorzaak van de brand en de escalatie tot ramp gekoppeld moeten zijn aan de bepalingen in de milieuvergunning. Ook dient de mogelijkheid van een ‘Stofexplosie’ te worden ontkracht. Dit alles ter voorkoming van vrijspraak. Dit is het plegen van ‘Ambtsmisdrijf’ en aanzetten tot ‘Valsheid in geschrifte’.

 

23. Binnenloodsen van een brandstichter

Niet het Tolteam, maar het Openbaar Ministerie nam het initiatief tot het binnenhalen van André de Vries (overleden) als verdachte van brandstichting.

 

Volgens de officiële versie van de feiten (ingekort) komt spontaan getuige B. K. het politiebureau binnengewandeld. Hij meldt dat een vage kennis van hem wel eens iets met de ramp te maken kan hebben. Op basis van de gegevens van B. K. vindt men André de Vries in de politiesystemen voor een eerdere poging tot brandstichting en is hij een perfecte kandidaat-brandstichter van de Vuurwerkramp. In alle transparantie wordt onderzoek gepleegd en op 26 jan 2001 wordt De Vries aangehouden.

 

De vermoedelijke gang van zaken is iets anders.

 

N.a.v. een getuigenverklaring over een op een vroeg tijdstip van de rampplaats wegrennende man in een rode broek herinnert kinderrechter mr. J. O. zich een dossier van een brandstichter (A. de Vries) waarin een man met een rode broek voorkomt. Het probleem is dat het signalement van de wegrennende man totaal niet overeenkomt met dat van De Vries. Daarop zal het Tolteam niet aanslaan. De compositietekening van de wegrennende man wordt op 9 oktober 2000 gemaakt. Dat is drie dagen later dan dat rechter mr. J. O. getipt heeft n.a.v. de (niet-bestaande) compositietekening die hem werd getoond (volgens zijn zeggen) door jeugdofficier van justitie mr. P. V.

Om het probleem van het niet gelijkend signalement op te lossen, wordt er door rechter mr. J. O., via de officieren mr. P. v.d. V. en mr. H. S. bij het Tolteam niet getipt op De Vries, maar op B. K., een kleine crimineel en goede kennis van De Vries, met antecedenten die liggen op het werkterrein van zowel rechter J. O. als officier P. v.d. V.

Wanneer getuige B. K. dan ‘spontaan’ op De Vries tipt, waarbij hij voorgeeft De Vries nauwelijks te kennen, is dat een eigenstandige aanwijzing op De Vries, waarbij het probleem van het niet gelijkend signalement wegvalt.

Getuige B. K. wordt meermaals bezocht door rechercheur D. M., zonder dat daarvan verslag wordt opgemaakt en zonder getuigen. Het is daarom niet uit te sluiten dat niet B. K. het Tolteam voorziet van informatie, maar dat rechercheur D. M. de getuige B. K. eerst voorziet van de gegevens die het Tolteam nodig heeft om bij De Vries uit te komen.

Collega rechercheur W. S. levert daarna aan rechercheur D. M. een set kleren, die aan De Vries zou toebehoren uit een eerdere inbeslagname wegens een poging tot brandstichting door De Vries. Deze kleding is gelijk aan de beschrijving van de kleding van de wegrennende man.

Echter de van De Vries in beslag genomen kleren zijn anders van samenstelling en bevinden zich nog bij een andere collega in opslag die op dat moment nog van niets weet. Verklaringen die dit bevestigen worden naderhand genegeerd, zowel door de rijksrecherche in 2004 als door de nakomende feitenonderzoeken in 2011.

Er start onder aansturing van rechercheur P. B. (overleden) een verborgen parallel onderzoek op De Vries, waarbij rechercheur D. M. de belangrijkste rol vervult en de meeste andere Tolteamrechercheurs geen inzage hebben. De bevindingen uit dit parallelle en ongecontroleerde traject vormen de basis van de aanhouding van De Vries.

Bij de aanhouding van De Vries worden alle onderzoeken naar een bedrijfsongeval onafgemaakt afgebroken en alibi's dicht verklaard, ook waar dat niet het geval is.

Later blijkt uit de verschillen in vlekken, beschadigingen, plaats van de achterzak, soort broekboord, geur en verpakkingswijze, dat er meerdere rode broekjes binnen het onderzoek hebben gefigureerd als bewijs.

Deze feiten vertegenwoordigen o.a. ‘Ambtsmisdrijf’, ‘Vals opmaken proces-verbaal’ en ‘Samenspanning’ ter misleiding van de rechter.

 

Bron : PvB

https://www.linkedin.com/pulse/42-daders-1-openbaar-ministerie-paul-van-buitenen

 

 

=================================

EMLS

Utrecht / Haaksbergen, 11 november 2019