Dossier Vuurwerkramp // Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

28-10-2019 15:01

Bijlage-3: Juridische context van de aangifte

 

Artikel 51 Sr

Ten einde de juridische context van de aangifte te duiden, het volgende. De uitgangspunten

van strafrechtelijke aansprakelijkheid van decentrale overheden kent zijn grondslag – net als

de strafbaarheid van rechtspersonen – in artikel 51 Sr. Deze rechtspersonen kunnen worden

onderscheiden in privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen.

Hoewel bij de introductie van artikel 51 Sr in 1976 vooral de aandacht is gevestigd op de

strafbaarheid van privaatrechtelijke rechtspersonen, is ook stilgestaan bij de strafrechtelijke

aansprakelijkheid van publiekrechtelijke rechtspersonen. In de memorie van toelichting

spreekt van een ‘weerbarstige materie’ en geeft een kader voor de rechtspraak aan.

De Memorie van Toelichting maakt een onderscheid tussen situaties waarbij de

publiekrechtelijke rechtspersoon een strafbaar feit begaat ter uitvoering van een algemene

of specifieke bestuurstaak, en de gevallen waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon

deelnemer aan het economische marktverkeer is. Strafvervolging zou in dat laatste geval

opportuun kunnen zijn.

Zoals blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad en de memorie van toelichting is

strafrechtelijke aansprakelijkheid uitgesloten als er sprake is van bijzondere

omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn het feit dat de

publiekrechtelijke rechtspersoon een openbaar lichaam is in de zin van hoofdstuk 7 van de

Grondwet en dat het voorts een specifieke overheidstaak uitoefent.

 

Vervolgingsbeslissingen april 2001

Op een persconferentie van 19 april 2001 maakte het Openbaar Ministerie bekend dat het

heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek te doen naar het handelen van alle

overheidsdiensten inzake de Vuurwerkramp. De principiële grond zag het Openbaar

Ministerie in het Pikmeer arrest, ECLI:NL:HR:1996:ZD0429 (Pikmeer I-arrest). Het OM

betoogde dat het ging om specifieke overheidstaken die niet door derden kon worden

uitgevoerd. Hiertegen hebben de destijds betrokken partijen een art 12 Sr gevoerd bij het

gerechtshof Arnhem. Het Hof stelde in r.o. 10 (citaat ECLI:NL:GHARN:2002:AE7956):

”Voor het hof staat in deze procedure de volgende vraag centraal: is de beslissing van

de officier van justitie tot het niet vervolgen van de Staat der Nederlanden, de

gemeente Enschede of ambtenaren van deze publiekrechtelijke rechtspersonen ter zake

van mogelijke strafbare feiten gepleegd in het kader van de verstrekking van

vergunningen aan S.E. Fireworks te Enschede en het toezicht op - en de handhaving van

die vergunningen juist? Zowel de Staat als de gemeente zijn openbare lichamen in de

zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet en daarmee is de vraag naar de al dan niet

bestaande strafrechtelijke immuniteit in volle omvang aan de orde” (einde citaat).

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

2

 

Ten aanzien van de Staat stelt het hof in r.o. 13 dat (citaat):

”Voor wat betreft de Staat geldt het volgende. Vaste rechtspraak is tot op heden dat

vervolging van de Staat of zijn ambtenaren niet mogelijk is. Ingevolge een arrest van de

Hoge Raad van 25 januari 1994, NJ 1994, 598 m.nt. C (vliegbasis Volkel) geldt het

volgende: ‘Als uitgangspunt heeft te gelden dat de handelingen van de Staat geacht

moeten worden te strekken tot de behartiging van het algemeen belang. Daartoe kan

de Staat door wet- en regelgeving, bestuur, feitelijke gedragingen of anderszins zich

alle aangelegenheden aantrekken. Voor de handelingen van de Staat zijn ministers en

staatsecretarissen in het algemeen verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal.

Daarnaast kunnen zij ter zake van ambtsmisdrijven strafrechtelijk worden vervolgd en

berecht op de voet van de artikelen 483 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Met

dit stelsel strookt niet dat de Staat zelf voor zijn handelingen strafrechtelijk

aansprakelijk kan worden gesteld". Dit arrest is naar het oordeel van het hof ook thans

nog onverkort van toepassing. Dit betekent dat (de beslissing van de officier van justitie

tot) het niet-vervolgen van de Staat der Nederlanden (bureau Milan) en zijn

ambtenaren als opdrachtgever of leidinggever aan een gedraging van de Staat juist is’

(einde citaat).

Ten aanzien van de gemeente Enschede stelt het hof in r.o. 14 dat (citaat):

”Voor wat betreft de decentrale overheid (de gemeente Enschede) geldt het volgende.

De wenselijkheid en noodzaak van de vervolgbaarheid van decentrale overheden

hebben de gemoederen beziggehouden. Door het Pikmeer II arrest (HR 6 januari 1998,

NJ 1998, 367 m.nt.JdH; bevestigd in HR 30 juni 1998, NJ 1998, 819) is de mogelijkheid

om decentrale overheden te vervolgen verruimd. Vervolging werd uitgesloten in

gevallen waarin "de desbetreffende gedragingen naar haar aard en gelet op het

wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen

worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam

opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als

het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen". Voor

strafrechtelijke immuniteit van een publiekrechtelijke rechtspersoon is derhalve slechts

ruimte als er sprake is van wat algemeen wordt aangeduid als een exclusieve

bestuurstaak” (einde citaat)

Kortom door de rechter werd de beslissing uit 2001, om de overheid niet te vervolgen,

beoordeeld aan de hand van met name het Pikmeer II arrest (en zijdelings het zgn. “Volkel

arrest” ECLI:NL:HR:1994:ZC9616).

 

Stand van zaken in de rechtspraak

De ontwikkeling in de rechtspraak met betrekking tot de strafrechtelijke vervolgbaarheid van

de overheid is al veelvuldig en uitvoerig beschreven. In het kader van deze aangifte kan

worden volstaan met het noemen van de (vier) belangrijkste arresten, die in samenhang

bezien de reikwijdte van de immuniteit van overheden bepalen.

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

3

 

In het ‘Volkel-arrest’ bepaalde de Hoge Raad dat van niet-vervolgbaarheid sprake is als het

delict wordt begaan door de Nederlandse staat (de centrale overheid). Deze principiële

uitspraak is voorzien van een summiere motivering, waarin de Hoge Raad vooropstelt dat de

handelingen van de staat geacht moeten worden te strekken tot de behartiging van het

algemeen belang. Voor de handelingen van de staat zijn ministers en staatssecretarissen

verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal; daarnaast kunnen zij strafrechtelijk

worden vervolgd en berecht ter zake van ambtsmisdrijven. Met dit stelsel strookt volgens de

Hoge Raad niet dat de staat zelf voor zijn handelingen strafrechtelijk aansprakelijk kan

worden gesteld.

In het ‘Pikmeer II-arrest’ heeft de Hoge Raad de immuniteit van lagere overheden (openbare

lichamen in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet) beperkt tot exclusieve bestuurstaken.

Daarvan is sprake:

“(...) als de betreffende gedraging naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem

rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kan worden verricht in het kader

van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat

uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het

maatschappelijk verkeer deelnemen”.

In de gevallen waarin geen sprake (meer) is van immuniteit kan met het bijzondere karakter

van het handelen van de (decentrale) overheid rekening worden gehouden bij de

beoordeling van de strafbaarheid (rechtvaardigingsgronden), de straftoemeting en de

vervolgingsbeslissing. Voor andere dan de hierboven genoemde publiekrechtelijke

rechtspersonen geldt in het geheel geen immuniteit (‘Grafheuvel-arrest’).

In het ‘Pikmeer I-arrest’ heeft de Hoge Raad ten slotte beslist dat de eventuele immuniteit

van de publiekrechtelijke rechtspersoon meebrengt dat een strafvervolging evenmin kan

worden ingesteld tegen ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van het openbaar

lichaam, die opdracht hebben gegeven tot of feitelijk leiding hebben gegeven aan de

verboden gedraging (als bedoeld in art. 51 lid 2 onder 2o Sr).

 

Andere uitgangspunten bij onderhavige aangifte van strafbare feiten

Nu ondergetekenden – naar aanleiding van de conclusies uit een nieuw onderzoek (gedaan

door de heer Van Buitenen) – aangifte doen tegen het handelen en het nalaten van

handelen door verscheidene overheidsorganisaties, waarbij in voornoemde situaties de wet

is overtreden, dient zich een beroep van het OM op het Pikmeer en/of Volkel arrest aan.

Ondergetekenden doen nu (28/10/2019) geen aangifte over het verlenen van de

vergunningen, de controle van de naleving van de vergunningen, het handhaven van de

vergunningen en alle daaraan gerelateerde (uitvoerende-) werkzaamheden of gedragingen

naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door

bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan

het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak.

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

4

 

De huidige aangifte Vuurwerkramp is met name gericht op het dwarsbomen van de

waarheidsvinding, gepleegd door diverse bij naam genoemde overheidsinstellingen.

Hiermee wordt strijdig gehandeld met de genoemde arresten, daar de gemeenschappelijke

deler in de door de Hoge Raad genoemde rechtsoverwegingen in de verschillende arresten is

dat de handelingen van de staat geacht moeten worden te strekken tot de behartiging van

het algemeen belang.

Nu is het algemeen belang gediend met veiligheid en rechtszekerheid. Dit zijn dan ook de

algemene belangen die door de diverse overheidsinstellingen als uitgangspunt zouden

moeten gelden bij de afwikkeling van de Vuurwerkramp in Enschede, ten einde lering te

trekken en het voorkomen van soortgelijke rampen in de toekomst.

 

Inhoudelijk bezwaar tegen beroep op Pikmeer arrest in relatie met deze aangifte

De Hoge Raad besliste (zie ECLI:NL:HR:1998:AA9342; Pikmeer II-arrest) na een

“heroverweging en precisering” van de oorspronkelijke beslissing, dat het begrip

“overheidshandelen” uit twee componenten bestaat, namelijk: typische

bestuurshandelingen en overheidshandelingen die kunnen worden geprivatiseerd. In casu

ging het over het uitbaggeren van het (openbare) vaarwater, welke door de Hoge Raad

gekwalificeerd werd als een exclusieve overheidshandeling. Het lozen van vervuild slib was –

in theorie – te kwalificeren als een te privatiseren handeling. Voor deze private handelingen

mocht het Openbaar Ministerie wel vervolgen.

Ten einde een kader van de bezwaren te schetsen, eerst de navolgende rechtsoverwegingen

uit het arrest.

R.o. 5.8. ‘Indien tegen een openbaar lichaam dan wel tegen de opdrachtgevers of

leidinggevers een vervolging wordt ingesteld, kan de rechter met hantering van het

stelsel van rechtvaardigingsgronden beslissen dat de verweten en ter behartiging van

een specifieke bestuurstaak verrichte gedraging, hoewel strijdig met wettelijke

voorschriften, in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is en daarom tot

straffeloosheid moet leiden.’

R.o. 5.9. ‘In geval de in aanmerking komende belangen de rechter geen reden hebben

gegeven tot het aannemen van straffeloosheid op grond van de aanwezigheid van een

rechtvaardigingsgrond, is het niet uitgesloten dat de strafrechter, diezelfde belangen

opnieuw afwegend, tot een andere bestraffing komt dan in het geval waarin een

privaatrechtelijke rechtspersoon een vergelijkbare verboden gedraging zou hebben

verricht.’

R.0. 5.10. ‘Bij het vorenstaande moet nog het volgende worden aangetekend.

Het vervolgen van decentrale overheden is op zichzelf niet strijdig met het stelsel van

politieke verantwoordelijkheid van ambtsdragers binnen die lichamen, voor zover

daarin wettelijk is voorzien, noch met het stelsel van op die lichamen uitgeoefend

toezicht. Beide stelsels nemen een eigen plaats in.

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

5

 

Voorts heeft het Openbaar Ministerie op de voet van de art. 167 en 242 Sv de

bevoegdheid strafvervolging achterwege te laten of af te zien van verdere

strafvervolging in geval een en ander strijdig zou zijn met het algemeen belang, waarbij

ten aanzien van het vervolgingsbeleid ingevolge art. 5 RO aanwijzingen kunnen worden

gegeven door de Minister van Justitie. Een reden van algemeen belang kan

bijvoorbeeld zijn gelegen in de omstandigheid dat ingrijpen van de strafrechter ontijdig

is of de goede gang van een bestuurlijk proces verstoort.’

R.o. 5.11. ‘Tenslotte moet worden opgemerkt dat de eisen van een behoorlijke

procesorde in verband met het belang van de rechtszekerheid meebrengen dat in de

onderhavige zaak de Hoge Raad blijft uitgaan van de oordelen en beslissingen waartoe

hij in zijn arrest van 23 april 1996, NJ 1996, 513, is gekomen.’

 

Uitgangspunten Strafrechtelijke aansprakelijkheid decentrale overheden in deze aangifte

De grondslag voor strafbaarheid van rechtspersonen is te vinden in artikel 51 Sr. Deze

rechtspersonen kunnen worden onderscheiden in privaatrechtelijke en publiekrechtelijke

rechtspersonen. De vraag naar de strafbaarheid en vervolgbaarheid van publiekrechtelijke

rechtspersonen was lange tijd vooral een theoretische vraag. Het is inmiddels duidelijk

geworden dat publiekrechtelijke rechtspersonen ook strafrechtelijk kunnen worden vervolgd.

Hoewel bij de introductie van artikel 51 Sr in 1976 vooral de aandacht is gevestigd op de

strafbaarheid van privaatrechtelijke rechtspersonen, is ook stilgestaan bij de strafrechtelijke

aansprakelijkheid van publiekrechtelijke rechtspersonen. In de memorie van toelichting

spreekt van een ‘weerbarstige materie’ en geeft een kader voor de rechtspraak aan.

De Memorie van Toelichting maakt een onderscheid tussen situaties waarbij de

publiekrechtelijke rechtspersoon een strafbaar feit begaat ter uitvoering van een algemene of

specifieke bestuurstaak, en de gevallen waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon

deelnemer aan het economische marktverkeer is. Strafvervolging zou in dat laatste geval

opportuun kunnen zijn.

Zoals blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad en de memorie van toelichting is

strafrechtelijke aansprakelijkheid uitgesloten als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn het feit dat de publiekrechtelijke rechtspersoon

een openbaar lichaam is in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet en dat het voorts een

specifieke overheidstaak uitoefent. Ook kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de

publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden betreft.

Hoewel bij de introductie van artikel 51Sr dus enige aandacht is besteed aan publiekrechtelijke

rechtspersonen, is het aan de rechtspraak overgelaten om nadere keuzes inzake de

strafbaarheid te maken. Gezien de huidige stand van zaken verdient het aanbeveling om in dit

verband in hoofdlijnen de strekking van de Pikmeerarresten te bespreken.

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

6

Handelen in strijd met het algemeen belang

In de aangifte zijn 34 partijen opgenomen die – zoals in de onderscheidende redenen tot

aangifte is benoemd – in samenhang stelselmatig hebben gehandeld in strijd met het

algemeen belang.

Dit algemeen belang vloeit voort uit o.a. art 5 EVRM dat stelt (citaat):

”Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon” (einde citaat).

Hierbij wordt het begrip veiligheid gedefinieerd als (citaat):

”Veiligheid is de mate van afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke

situatie of de mate van aanwezigheid van beschermende maatregelen tegen deze

potentiële oorzaken. Veiligheid is een relatief begrip, aangezien niets onder alle

omstandigheden volledig zonder gevaar is.

Het begrip veiligheid bestaat zowel rationeel als denkbeeldig. Rationeel kunnen er

allerlei berekeningen worden toegepast op een situatie om te bepalen of deze veilig is.

Daarnaast is er nog denkbeeldige veiligheid. Iemand kan zich veilig voelen maar het

rationeel gezien niet zijn en andersom. Dit wordt ook wel schijnveiligheid (resp.

schijnonveiligheid) genoemd” (einde citaat).

Op grond hiervan dienen alle betrokken overheidsinstellingen zich in te spannen om de

daadwerkelijke oorzaak van de vuurwerkramp in Enschede te achterhalen, ten einde herhaling

in de toekomst te voorkomen. Tevens dient zowel de gemeente Enschede als de

brandweerorganisatie zich als werkgever in te spannen om de arbeidsomstandigheden van de

betrokken diensten zo veilig mogelijk te maken. Het belemmeren van onderzoek in

samenhang, staat haaks op deze wettelijke verplichtingen en is strijdig met art 17 EVRM.

In de Grondwet wordt aansluiting gevonden met art 6 Gr. De rechten van artikel 6

corresponderen met de rechten die in artikel 5 van het EVRM zijn gewaarborgd en hebben

overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte. Daaruit

vloeit voort dat de beperkingen die er rechtmatig aan kunnen worden gesteld, niet verder

mogen strekken dan die welke door het EVRM in de tekst zelf van artikel 5 zijn toegestaan.

Deze beperkingen zijn in casu niet aan de orde.

Kortom een overheid die regels stelt aan het maatschappelijk verkeer, verliest haar

geloofwaardigheid wanneer die regels niet op haarzelf van toepassing zijn en

publiekrechtelijke rechtspersonen die regels ongestraft kunnen overtreden. Nu de overheid

al bijna 20 jaar die stelt dat zij in het belang van de samenleving handelen ten einde strafrecht

vervolging te ontlopen maar tegelijkertijd alle onderzoeken dwarsboomt, met als gevolgd dat

een dergelijke ramp die zich in Enschede heeft voltrokken weer kan voordoen, is niet met het

algemeen belang van de samenleving bezig.

 

Aangifte Vuurwerkramp Enschede 28/10/2019 – Bijlage 3: Juridische context van de aangifte

 

7

Art. 6 EVRM: Recht op een eerlijk proces

Ten aanzien van de ondergetekende Bakker geldt in het bijzonder dat deze handelwijze in

strijd is met art 6 EVRM. Immers art. 6 van het Europees Verdrag bescherming Rechten van de

Mens (EVRM) garandeert het recht op een eerlijk proces. Nu blijkt n.a.v. het onderzoek van

Van Buitenen dat ieder onderzoek naar de waarheidsvinding wordt gedwarsboomd door de

overheid (burgemeester, nationale politie, Onderzoeksraad, college van procureurs-generaal)

én uit het onderzoek van Van Buitenen blijkt dat de eerdere onderzoeken, door bijvoorbeeld

TNO, NFI en de rijksrecherche niet rechtmatig zijn verlopen, moet worden geconcludeerd dat

ondergetekende Bakker (alsmede Pater en De Vries (†)) geschonden zijn in hun recht op een

eerlijk proces.

 

Bronnen :

https://twitter.com/RudiBakker/status/1188812546016501765

https://drive.google.com/file/d/104GWDc2yX4igJSuB6KcmTXLcWSq-cqAB/view

 

Zie ook

https://twitter.com/PaulvanBuitenen/status/1188013280096325633?ref_src=twsrc%5Egoogle%7Ctwcamp%5Eserp%7Ctwgr%5Etweet

 

……………………………………………………………………………………………………………………………….

 

Opm.: EMLS

Naast Strafrechtelijk Onderzoek ligt een Parlementaire Enquête meer dan in de rede.

Zie ook

https://emls.webnode.nl/search/?text=vuurwerkramp&type=2