Dossier Vuurwerkramp : Nieuw licht op de vuurwerkramp te Enschede. ‘Dit is één grote doofpotaffaire’
Na de vuurwerkramp van 2000 in Enschede zijn onschuldige mensen veroordeeld, waardoor de overheid buiten schot bleef. Dat blijkt uit een reconstructie op basis van onderzoek van klokkenluider Paul van Buitenen. Volgens ingewijden wordt hun kritiek al jaren gesmoord.
Zaterdag 13 mei 2000 is een mooie dag in Enschede. Veel mensen grijpen het zomerse weer aan om te winkelen of te zwemmen. Wie niet weg wil, zit lekker in de tuin of hangt rond op straat. Maar om een uur of drie krijgt de brandweer een melding van een brand. Het is op het terrein van vuurwerkbedrijf S.E. Fireworks, een grote opslagplaats in de wijk Roombeek. De brandweer rukt direct uit.
Al snel vatten verschillende loodsen en bunkers vlam. Er vindt een ontploffing plaats. Brandweerlieden doen heldhaftig hun best en klimmen zelfs boven op de garageboxen om te blussen. Om half vier klinkt er een enorme ontploffing, gevolgd door een veel zwaardere, allesvernietigende explosie. Daken vliegen van huizen af en de hele wijk wordt door een enorme brand in de as gelegd. 947 mensen raken gewond, vier brandweerlieden en negentien bewoners komen om het leven en er is een miljard gulden schade.
Het land is in shock. De politie vormt in allerijl een speciaal onderzoeksteam van tientallen rechercheurs die zo snel mogelijk moeten onderzoeken wat de ware toedracht is geweest van deze ramp. Parallel daaraan formeert Den Haag een onderzoekscommissie onder leiding van voormalig nationaal ombudsman Marten Oosting.
Relatief snel, begin 2001, presenteert de commissie-Oosting haar bevindingen, gebaseerd op onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en TNO. De conclusie liegt er niet om: zo’n enorme explosie kon alleen ontstaan door de aanwezigheid van veel te veel en te zwaar vuurwerk in de opslagplaats. Het eerste brandje is misschien aangestoken, maar de slachtoffers zijn vooral te wijten aan roekeloos beleid van S.E. Fireworks.
De politie heeft intussen een potentiële brandstichter gevonden, ene André de Vries, een vage figuur uit de onderkant van de samenleving. Het Openbaar Ministerie krijgt het bewijs rond, de man moet voor vijftien jaar de cel in. De directeuren van S.E. Fireworks, Rudi Bakker en Willy Pater, worden ook veroordeeld. Vooral Bakker geeft volgens de politie en het OM leugenachtige verklaringen en blijft koppig zijn verantwoordelijkheid ontkennen. Ze worden veroordeeld, in hoger beroep zelfs tot een jaar cel voor ‘dood door schuld’.
Er is alleen één maar. En dat is dat het verhaal niet klopt.
Het is 6 december 2018. Paul van Buitenen wordt in een besloten vergadering gehoord door de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. Van Buitenen is voormalig klokkenluider bij de Europese Commissie en deed de laatste jaren onderzoek naar de ware toedracht van de vuurwerkramp. Op deze dag presenteert hij zijn vertrouwelijke ‘review van de vuurwerkramp’, van meer dan dertienhonderd pagina’s, waar Kamerleden van onder de indruk zijn. Al is de helft maar waar, zegt Kees van der Staaij (SGP), dan is er iets heel ernstigs aan de hand.
De boodschap van Van Buitenen, gebaseerd op informatie van experts en duizenden pagina’s aan geheime verhoren en verslagen die hij van klokkenluiders heeft gekregen, is ronduit explosief. Die luidt dat S.E. Fireworks helemaal geen vuurwerkregels heeft overtreden. Volgens wetenschappers kan een grote explosie ook ontstaan met licht vuurwerk. De regels omtrent vuurwerkopslag zijn verkeerd en verschillende betrokken ministeries wisten dat. De partij die heeft gesjoemeld met vergunningen, is de gemeente Enschede. Het vuur, ten slotte, is niet aangestoken door de vermeende brandstichter, want die was die middag niet in de buurt, maar misschien wel per ongeluk door medewerkers. Want in elk geval één medewerker is ondanks ontkenningen tóch vlak voor de ramp op het terrein geweest.
Kortom: politie, brandweer, OM, gemeente, de commissie-Oosting en vele anderen hebben vastgezeten in een tunnelvisie en hebben de schuld van de ramp in de schoenen geschoven van mensen die het niet hebben gedaan.
Paul van Buitenen is niet zomaar iemand. Hij heeft zelf eind jaren negentig de klok geluid over fraude en misstanden in de Europese Commissie. Als gevolg daarvan is in 1999 de hele Europese Commissie afgetreden, een ongekend track record. Niemand had dit verwacht van die ernstige ambtenaar, een assistent-accountant, een tikje autistisch, zeer intelligent. Niet iemand die mensen in beroering brengt met bevlogen speeches en politieke statements tegen corruptie. Maar hij heeft een ongekend rechtvaardigheidsgevoel en een heel eenvoudige regel: niet politiek praten, puur naar de feiten kijken en dat jarenlang stug volhouden.
Na een jaar werk bij de politie en vijf jaar als Europarlementariër zet hij zich vooral in voor de Expertgroep Klokkenluiders. Hij weet uit eigen ervaring hoe je kunt worden zwartgemaakt en uitgerangeerd en hij wil klokkenluiders bijstaan. Op een dag wordt hij benaderd door mensen die zeggen dat het OM heeft gesjoemeld met de vuurwerkramp. Aanvankelijk ziet hij geen bewijs voor hun gelijk. Totdat hij de beschikking krijgt over een heel dossier aan geheime documenten. Dan weet hij dat hij op een zeer ernstige affaire is gestuit.
Zijn vertrouwelijke rapport aan de Kamer is de weerslag van meer dan vier jaar onderzoek. Het is in bezit van De Groene Amsterdammer. Na bestudering van meer dan dertienhonderd pagina’s valt moeilijk iets anders te concluderen dan dat dit treurige verhaal wél heel overtuigend is.
Kritiek op het officiële scenario van de ramp is niet nieuw. In 2002 al maken twee rechercheurs, die deel uitmaken van het politieteam in Enschede, intern melding van misstanden in hun team. Er zou zijn geknoeid met bewijs en de rechter zou zijn misleid. Het is in 2003 zelfs de reden voor het Gerechtshof om de vermeende brandstichter André de Vries vrij te spreken – ook al blijft de politie hem publiekelijk neerzetten als schuldige. Hij zal in 2013 overlijden, ziek en verbitterd.
De Rijksrecherche doet intussen onderzoek naar de meldingen van de twee rechercheurs, maar concludeert iets heel anders: er is helemaal niets aan de hand, sterker nog, het duo zelf heeft verkeerd werk geleverd. Zij worden ontslagen. De directeuren van S.E. Fireworks blijven veroordeeld. Willy Pater schikt zich in zijn lot, maar Rudi Bakker blijft dit tot de dag van vandaag aanvechten. Zonder succes. Want zelfs al heeft het OM fouten gemaakt, zeggen de verschillende rechters, dan verandert dat niets aan de centrale conclusie van de commissie-Oosting dat er te veel en te zwaar vuurwerk was opgeslagen.
Nadat er in 2010 nieuwe feiten worden ontdekt over de aanwezigheid van werknemers op het terrein vlak voor de ramp, heropent het OM het onderzoek. Maar opnieuw zal de Rijksrecherche concluderen dat er geen reden is om te twijfelen aan het oorspronkelijke scenario van het OM en daarmee gaat het boek weer dicht.
Er zijn veel pogingen geweest om het boek te heropenen, in politiek, media en in rechtszaken. Maar al deze pogingen stuiten keer op keer op het officiële scenario. Dat leunt op twee pijlers. Eén is de Rijksrecherche die heeft vastgesteld dat het OM-onderzoek goed is verlopen. Twee is het technisch onderzoek dat zegt dat zo’n ramp alleen maar mogelijk is doordat S.E. Fireworks de regels heeft overtreden met te veel en te zwaar vuurwerk. Op basis van geheime bronnen weet Van Buitenen duidelijk te maken dat deze beide pijlers geen standhouden.
Het is zondagmorgen 14 mei 2000, zeven uur. Enschede wordt wakker in rouw. Jan Paalman, die al jaren als rechercheur in Wierden werkt, krijgt een telefoontje dat hij moet komen. Samen met tientallen andere rechercheurs uit de regio wordt hij opgetrommeld voor een speciaal team dat de ramp van de vorige dag direct moet gaan onderzoeken. Ze gaan het Tolteam heten, naar de Tollensstraat, waar S.E. Fireworks gevestigd was.
Hij gaat meteen de buurt in, vertelt Paalman. ‘De eerste verhalen zijn het belangrijkst. Wat me al direct opviel is dat die allemaal begonnen met vuurwerk. Er is vuurwerk, gecontroleerd, de lucht in gegaan, vanaf half drie, kwart voor drie, dus vóór de ramp. Eén man had met de pijlen, die in zijn tuin kwamen, zelfs nog plantjes ondersteund.’ Dat is recherchewerk, zegt Paalman: ‘Feiten, feiten, feiten. Heel duidelijk onderscheid maken tussen hypotheses en feiten.’
Na drie dagen komt er echter een brief van minister Klaas de Vries waarin een vooronderzoek wordt aangekondigd naar de beide directeuren en naar een mogelijke brandstichter. ‘Het team is verbaasd’, vertelt Paalman. Een brandstichter? Dat is vergezocht. ‘Een brandstichter begint toch niet met het afschieten van vuurpijlen, midden op de dag?’ Tot zijn grote verbazing komen die pijlen niet eens terug in het officiële scenario. ‘Er hebben afgekeurde pijlen gelegen in de werkbunker, ontdekten we, klaar om gerepareerd te worden. Wij konden ons heel goed voorstellen dat iemand hiermee heeft gewerkt en ze wilde testen, maar dat ze per ongeluk terechtkwamen op een gevaarlijke plek. Onder een houten bodem van een container bijvoorbeeld, die op blokken staat.’
Op 28 mei komen de explosie-experts van de recherche met een eerste scenario over de escalatie van brand tot explosie. En dan breekt Paalmans klomp. ‘Ik lees helemaal niets over houten bodems. Het gaat alleen over “stalen containers”. Dus ik stap naar onze technisch rechercheur en laat de fout zien. “Nee hoor”, zegt die, “ik heb ze onderzocht en ze waren geheel van metaal.” Later, als ik hem eigen foto’s laat zien, geeft hij toe dat het NFI dat al lang weet, maar dat ze blijkbaar hebben besloten om dat niet in het rapport te zetten en dat ik me daar niet druk om moet maken.’ Vanaf dat moment vertrouwt Paalman het niet meer en besluit thuis een eigen dagboek bij te houden.
De Twentse oud-rechercheur heeft het hele verhaal scherp op zijn netvlies staan en geeft veel details. We zitten op de bank, in zijn rijtjeswoning in Rijssen. Af en toe loopt hij naar de keuken om de hond van zijn zoon naar binnen of naar buiten te laten. Aan de muur hangen foto’s van blonde kleinkinderen, in de krantenbak ligt het Reformatorisch Dagblad.
Jan Paalman is tactisch rechercheur, dat betekent dat hij vooral getuigen en verdachten moet verhoren. Samen met een collega, Charl de Roy van Zuydewijn, wordt hij op directeur Bakker gezet. ‘We hebben hem wel tachtig of negentig keer verhoord. Bakker werkt heel constructief mee en is een van de weinigen die nooit verhoorverslagen van anderen wil lezen. Hij wil weten wie hem deze ramp heeft geflikt, getuigt heel consistent.’
Ze ontdekken cruciale informatie. ‘Medewerkers hebben op vrijdagavond een gesprek gehad over een vuurwerkbestelling voor een jubileumfeest van ene Henk op zaterdagavond’, vertelt Paalman. ‘Er was die vrijdag overdag een bord gemaakt met de tekst “Henk 70 jaar”. Maar daar moest nog een zinnetje bij worden gezet. Het definitieve bord zou zaterdagmiddag worden opgehaald.’ Kortom, iemand moet dus nog op de rampdag van plan zijn geweest om naar de zaak te gaan.
‘Uiteindelijk legt iedereen zich neer bij wat de baas zegt en die luistert naar de officier van justitie. Dissident zijn wordt niet gewaardeerd. Er is echt een angstcultuur. Ik kwam in conflict met mijn integriteit’
De medewerkers ontkennen echter alles. Dat is verdacht, want hun alibi is niet altijd goed, met name de klusjesman van het bedrijf liegt over zijn verblijfplaats. ‘Wij willen daarop doorrechercheren. Het is dan september 2000. Maar de leiding geeft geen toestemming. Daar komt toch niks uit, zeggen ze, je kan ze beter afluisteren. Afluisteren? Maar dat is een ingewikkeld proces met allerlei waarborgen, daar gaat maanden overheen!’
Uiteindelijk is de apparatuur op zaterdag 28 april 2001 geïnstalleerd. ‘We hebben de klusjesman gekieteld, zoals dat heet. We hebben hem heel lastige vragen gesteld en zenuwachtig gemaakt. We hoopten dat hij daarna thuis bij zijn vrouw zou gaan praten. We zien hem naar binnen gaan, via de camera, en de apparatuur wordt ingeschakeld. En we denken: hier is de sleutel. Nu gaan we het antwoord vinden!’
Niet dus. Als Paalman en zijn collega de volgende werkdag op hun werk komen, heeft de leiding een vervelende mededeling: de apparatuur heeft gehaperd. ‘We kunnen onze oren niet geloven. Er is geen opname? Ik besluit zelf te bellen naar het Korps Landelijke Politiediensten, het KLPD, dat de audiobestanden opslaat, en ik krijg iemand aan de lijn die het wel even voor me wil opzoeken. Word ik een uur later teruggebeld met de mededeling dat hij zich er van “de grote baas” niet mee mag bemoeien. Als ik uiteindelijk een officieel rapport van het KLPD opvraag, lees ik dat er géén storingen zijn gesignaleerd. Er heeft niks gehaperd. Maar de opname? Die start volgens de data pas op zondag. De zaterdag wordt niet genoemd.’
De klusjesman krijgt ondertussen zijn zwijgrecht in de schoot geworpen. Hij liegt namelijk over zijn verblijfplaats tijdens de ramp en om die reden krijgt hij van het OM een aanklacht aan de broek wegens meineed. Daardoor hoeft hij van het OM geen antwoord meer te geven als de rechter hem vragen stelt over de rampdag.
Afgelopen maand is de klusjesman overleden. Het is diep, diep frustrerend, zegt Paalman. ‘Ik heb later vaak gezegd: vraag nou gewoon dat bestand op bij het KLPD! Dan los je de ramp op! Maar niemand vindt het relevant.’
Paalman heeft dertig jaar met plezier bij de politie gewerkt, maar in Enschede loopt hij vast in de hiërarchische cultuur. ‘Er zijn wel eens collega’s die je bijvallen. Maar uiteindelijk legt iedereen zich neer bij wat de baas zegt en die luistert naar de officier van justitie. Dissident zijn wordt niet gewaardeerd. Er is echt een angstcultuur. Ik kwam in conflict met mijn integriteit.’
Het Tolteam pakt in 2001 ook een mogelijke brandstichter op, André de Vries. Wat er met hem gebeurt is precies omgekeerd, zegt Paalman. ‘Hier wordt al het bewijs juist verdraaid om hem te beschuldigen. Hij komt in beeld door een compositietekening die helemaal niet op hem lijkt. Hij wordt gekoppeld aan een telefoon die die middag in het rampgebied was, ook al weten we al heel snel dat die telefoon van iemand anders was.’
En, last but not least, het beruchte broekje. ‘Er is vlak voor de ramp iemand gezien die in een rood broekje van het terrein kwam rennen. En heel toevallig is De Vries twee maanden later in een rood broekje aangehouden, bij een poging zijn auto in brand te steken. De link wordt snel gelegd. En als het NFI de broek onderzoekt… blijken er vuurwerksporen op te zitten.’ De zaak lijkt rond.
‘Maar man, wat is er met dat broekje gesold’, zegt Paalman. ‘Er hebben minstens twee verschillende rode broekjes gecirculeerd. Er zijn grappen mee uitgehaald. En, wat ik vele jaren later pas ontdekte, toen De Vries was aangehouden in zijn rode broek is hij meegenomen in een politieauto die regelmatig op het rampterrein was. Die politieauto is dus de bron van de vuurwerksporen. Geen wonder dat die vooral werden gevonden op het zitvlak.’
Jan Paalman zet samen met Charl de Roy van Zuydewijn al in 2002 zijn bevindingen op papier. Dat is een bom onder het strafrechtelijke proces, niet tegen Bakker en Pater, maar wel tegen De Vries. Die wordt vrijgesproken, met complimenten van de rechter voor de onafhankelijke houding van het duo. Maar het OM? Dat start een disciplinair onderzoek tegen de mannen, aangezien ze een ‘attitudeprobleem’ hebben.
Dat onderzoek is een cruciale episode in dit hele verhaal. Het wordt in 2003 uitgevoerd door het Bureau Interne Zaken (BIZ) van de politie Gelderland-Midden. Daar krijgt het een onverwachte wending. De onderzoekers doen de verontrustende ontdekking dat het duo gelijk heeft en dat het OM waarschijnlijk ‘de rechterlijke macht heeft misleid’ en dat de politie misschien zelfs schuldig is aan ‘meineed en valsheid in geschrifte’. Burgemeester Jan Mans van Enschede neemt direct contact op met minister Piet Hein Donner. Die geeft de Rijksrecherche de opdracht het onderzoek voort te zetten.
De Rijksrecherche is een onderdeel van de politie dat onder rechtstreekse bevoegdheid valt van de OM-top, het college van procureurs-generaal. Het onderdeel wordt ingeschakeld wanneer ambtenaren mogelijk strafbare feiten hebben gepleegd.
Zoals altijd gaan ze voortvarend aan de slag. Ze nemen verhoren af, doen onderzoek en concluderen vervolgens dat er toch niets aan de hand is. Maar het onderzoek zelf en de bijbehorende verslagen, plus het onderzoek van BIZ, krijgt niemand te zien. De uitkomst is dat Paalman en De Roy van Zuydewijn worden geschorst, op grond van ‘ernstig plichtsverzuim’ en ‘onbekwaamheid’ voor de functie van agent. Het boek van de vuurwerkramp slaat met één klap dicht.
In 2014 hangt echter aan de deurknop van Paul van Buitenen een plastic tas. De inhoud: het complete rapport van de politie Gelderland-Midden én van de Rijksrecherche uit 2004, inclusief alle onderliggende bijlagen, processen-verbaal en getuigenverhoren én delen van het vervolgonderzoek van 2010-2012.
Van Buitenen weet wat hem te doen staat. ‘Deze zaak is groter dan alle fraude die ik in Brussel heb gevonden’, vertelt hij aan de eettafel in zijn rijtjeshuis in Breda. ‘Dat waren losse zaken. Liflafjes. Dit is één grote doofpotaffaire.’ Doordat Van Buitenen toegang krijgt tot nog meer bronnen, zoals geheime verklaringen van brandweerlieden, weet hij in de jaren erna een unieke totaalanalyse te maken van de ramp. Daaruit blijkt allereerst dat de beide rechercheurs wel degelijk gelijk hebben gehad.
Het duo heeft al in mei 2002 een persoonlijke brief gestuurd aan de korpschef. Hun argumentatie is dan nog niet compleet en nogal emotioneel van aard. Dit wordt later bekend als het ‘mei-memo’. Hun korpschef blijkt het doodleuk te hebben doorgestuurd naar het OM, om precies te zijn de aanklager die verbonden is aan het Gerechtshof in Arnhem, advocaat-generaal A. Welschen. Dat de beide rechercheurs later nog een formele versie schrijven, in proces-verbaal, waarin ze gedegen aantonen op welke manier hun team de mist in is gegaan, wordt niet doorgegeven.
Het antwoord van Welschen op het mei-memo speelt een belangrijke rol. Hij verdraait beweringen en slaat sommige kritiekpunten gewoon over. Welschen blijkt ook zijn best te hebben gedaan om het document met bezwaren buiten de rechtszaal te houden en probeert ook de mannen zelf uit de rechtszaal te houden door de verdediging te vertellen dat ze niet willen komen – ten onrechte.
Van Buitenen laat zien dat de Rijksrecherche helemaal niet voortbouwt op het verontrustende onderzoek van BIZ, zoals minister Donner aan de Kamer heeft verteld. Ze doet iets heel anders. De Rijksrecherche begint niet bij het BIZ-rapport, of bij het rechercheduo, of bij de medewerkers die worden verdacht van meineed, maar bij advocaat-generaal Welschen. Ze gaan eerst zijn wankele weerlegging van het mei-memo bestuderen. Dat is het ware startpunt van hun onderzoek. De BIZ-onderzoekers voelen zich geschoffeerd.
Uit de stukken blijkt dat de Rijksrecherche meer is geïnteresseerd in mogelijke foutjes bij Paalman en De Roy van Zuydewijn dan in de onderliggende kritiek. De Rijksrecherche gaat dus niet onderzoeken wat het Tolteam werkelijk heeft gedaan met het rode broekje en of de rechterlijke macht misschien is misleid, maar of de beweringen van het duo wel exact kloppen en of de rest van het team het daarmee eens is. Dat laatste blijkt niet zo te zijn, iedereen zegt iets anders. Waarop de Rijksrecherche concludeert dat ‘niet gereconstrueerd kon worden’ wat er precies is gebeurd en dat er geen bewijs is om te twijfelen aan het onderzoek van het Tolteam.
Mensen die écht iets kunnen zeggen over mogelijke misstanden, blijken door de Rijksrecherche te worden overgeslagen. Officieel omdat ze voortbouwen op BIZ, dat al die getuigen al heeft gehoord. Maar naar nu blijkt heeft de Rijksrecherche hun onderzoek van tafel geveegd.
Met het Rijksrechercherapport in de hand weet het OM het duo neer te zetten als gefrustreerde agenten die eigenwijs zijn maar helaas niets kunnen waarmaken van hun beschuldigingen. Sindsdien geldt dit rapport als bewijs dat het OM geen grote fouten heeft gemaakt. Maar niemand mag de onderliggende onderzoeken lezen. Zelfs als een rechter later het BIZ-onderzoek wil zien, krijgt hij een afwijzing van zowel het OM als burgemeester Mans. Reden: de Rijksrecherche heeft gezegd dat er niks aan de hand is, dus de documenten zijn niet relevant.
Als Jan Paalman en onderzoeksjournalisten jaren later, in 2010, toch weer nieuwe feiten boven tafel weten te halen over gebeurtenissen op de rampdag, wordt er opnieuw een feitenonderzoek ingesteld. Er wordt een paar jaar voor uitgetrokken. De onderzoeksvragen worden door de OM-top steeds verder versmald en steeds bij een ander team gelegd. Uiteindelijk staat niet meer centraal of het OM goed werk heeft geleverd, maar of bepaalde details wel of niet te bewijzen zijn. In de informatie van Paalman hebben ze geen interesse. In 2012 vraagt het college van procureurs-generaal of de Rijksrecherche het onderzoek wil afronden, sterker, of ze daar dezelfde mensen als in 2004 op willen zetten. Kortom, de Rijksrecherche mag zichzelf controleren. De conclusie luidt: er kan niet worden bewezen dat er iets verkeerd is gegaan.
Het verhaal van de rechercheurs is niet eens alles, ontdekte Van Buitenen. Ook in andere onderzoekstrajecten van het Tolteam is de rechterlijke macht misleid. ‘Het onderzoek naar oud-medewerkers: dat werd maar half gedaan. Het onderzoek naar het lakse vergunningenbeleid van de gemeente Enschede: het hele dossier was ineens “zoek” toen de rechter het bij het Tolteam opvroeg.’
‘De politie beweerde al direct dat de administratie van het bedrijf helaas verloren was gegaan bij de brand. Dat was onzin, de hele administratie is nog steeds in te zien, ik heb alles thuis’
En niet te vergeten het onderzoek naar de oud-directeur van S.E. Fireworks H. Smallenbroek. Zonder medeweten van de nieuwe directie onderhandelde Smallenbroek met de gemeente over de verkoop van de grond waar hij nog eigenaar van was. ‘Hij probeerde op alle mogelijke manieren het bedrijf voor zijn opvolgers kapot te maken omdat de grond dan meer waard werd. Hij had een duidelijk motief, maar is niet eens door het Tolteam onderzocht. Het Tolteam, aangespoord door het OM, wilde de brandstichter en de directie hebben en verder niemand.’
Een woordvoerder van het Openbaar Ministerie zegt in reactie op dit artikel dat er verschillende keren aanvullend onderzoek is gedaan naar de ramp, maar dat de ware oorzaak spijtig genoeg niet bekend is geworden. ‘Ook al zijn de resultaten onbevredigend, van een doofpot is geen sprake. Dat blijkt mede uit het feit dat onderzoeksverslagen en rapporten over de vuurwerkramp openbaar zijn.’
In werkelijkheid is van de commissie-Oosting veel geheim gebleven. Van de Rijksrecherche is ook alles geheim, behalve een concluderend eindrapport – met weggelakte passages – waarin de werkelijke doelen en methodes niet zijn omschreven. Ook van BIZ zijn alleen de tussentijdse rapportjes openbaar, niet het achterliggende materiaal en ook niet de kritiek op de Rijksrecherche. Daardoor kon het OM-onderzoek jarenlang een van de twee pijlers zijn onder het officiële verhaal van de ramp.
Het is dinsdag 11 oktober 2005. Op een militair oefenterrein dicht bij de stad Stalowa Wola in het zuidoosten van Polen wordt een spannend onderzoek uitgevoerd. TNO heeft namelijk twee miljoen euro subsidie uit Brussel gekregen om te onderzoeken hoe vuurwerk reageert op ontbranding in een opslagruimte.
Het onderzoek krijgt de naam CHAF, Control of the Hazards Associated with Fireworks. Er doen Engelse en Duitse onderzoekers mee, maar in feite heeft TNO de leiding. Een belangrijk onderdeel bestaat uit het laten exploderen van containers met vuurwerk op het oefenterrein in Polen. Niet alleen de onderzoekers zijn erbij, maar ook verschillende technologen, ambtenaren, assistenten en ook Dick Arentsen, adviseur gevaarlijke stoffen bij de brandweer.
Arentsen vertelt erover in een gesprek dat plaatsvindt in een kantoor van de Vakvereniging Brandweervrijwilligers in Leusden. Na 35 jaar werk als veiligheidskundige en brandweercommandant in de chemische industrie en later ook voor het Instituut voor Fysieke Veiligheid is Arentsen zeer kritisch op de gebrekkige kennis over vuurwerkbranden in Nederland. Bij het gesprek is ook Piet van Beek aanwezig, mede-brandweerofficier en veiligheidskundige. Hij beheert een kennisdatabank, genaamd Facts, waarin gegevens staan van bijna dertigduizend ongevallen met gevaarlijke stoffen, waaronder meer dan zestienhonderd ongevallen met brandweerlieden en meer dan 450 vuurwerkongevallen.
Vuurwerk krijgt altijd een classificatie, legt Arentsen uit. Die is gebaseerd op hoe het reageert bij ontsteking. Waarbij subklasse 1.1 ‘zwaar’ betekent omdat het massa-explosief is, dat wil zeggen dat een ontploffing van één exemplaar de rest tegelijkertijd kan laten ontploffen, en 1.4 ‘licht’ omdat het alleen maar kan ontbranden. S.E. Fireworks in Enschede mocht alleen maar evenementenvuurwerk van 1.4 opslaan, met een klein beetje 1.3. Dat kan niet ontploffen, volgens de theorie.
‘Probleem is dat de classificatie van vuurwerk is gebaseerd op hoe het zich gedraagt in kleine hoeveelheden, in een situatie van transport’, vertelt Arentsen, ‘en niet op de situatie in opslag. En daarom wilde ik mee. Er gaan te veel brandweermensen dood bij vuurwerkbranden.’
De eerste proef waar Arentsen bij was, was een lading pijltjes zonder stok, van klasse 1.4. ‘We hebben ongeveer 3700 kilo in een container geladen. We gingen verderop in een talud staan, op vijfhonderd meter, en ontstaken het op afstand. Wat volgde was een enorme explosie. Alles detoneerde in één keer. Brokstukken werden helemaal tot bij ons weggeslingerd. In feite ontplofte de container in zijn geheel omdat de druk niet weg kon. Ik weet nog hoe ik achterover werd gedrukt tegen het beton. In een huis dat nog verder naar achteren stond lagen alle ruiten eruit. Op foto’s kun je de enorme krater zien die door de explosie ontstond.’
De onderzoekers zijn stomverbaasd, maar Dick Arentsen niet. ‘Ik houd de ongevallen al jaren in de gaten. In Nederland is in 1991 een vuurwerkopslagplaats in Culemborg ontploft waarbij twee mensen omkwamen. Daar lag alleen maar 1.4. In 2004 is er nog een vuurwerkfabriek ontploft in Seest-Kolding, in Denemarken. Ook daar lag alleen maar 1.4 en 1.3. Eén brandweerman overleed, verder vielen er geen slachtoffers doordat de hele omgeving was geëvacueerd.’ Maar mensen willen het niet weten, zegt Arentsen. ‘En daarom kwam de explosie voor de aanwezigen totaal onverwacht.’
Na de proef met de pijltjes is een container watervalstaven aan de beurt, van klasse 1.3. ‘Na de ervaring met 1.4 besloten we de container in te graven en met zand te bedekken en gingen we op een kilometer afstand zitten. Ook deze container explodeerde. Het was een meer gefragmenteerde explosie, maar niettemin een heel zware explosie met een nog diepere krater.’
De conclusie: vuurwerk houdt zich in opgesloten toestand niet aan de regels. Vuurwerk van de laagste klassen kan zeer krachtig exploderen. Tot Arentsens grote verbazing stelt TNO echter, in de persverklaring over het onderzoek, dat er geen nieuwe inzichten voor de vuurwerkopslag in Nederland zijn verkregen. En ook in het onderzoeksrapport zelf is deze ontdekking weggemoffeld. Er wordt vermeld dat de onderzoekers zeer verrast waren door de kracht waarmee het 1.3-vuurwerk explodeerde. Maar de 1.4-explosie – de explosie die iedereen zo had laten schrikken – krijgt weinig woorden. De onderzoekers vermelden wel dat die explosie heeft plaatsgevonden, maar dat was niet verrassend, want tussentijdse tests hadden uitgewezen dat de pijltjes toch tot klasse 1.1 behoorden. Blijkbaar was de samenstelling toch net anders dan de pijltjes die waren gebruikt in de voorstudie. Niks aan de hand. Dat krijg je met 1.1.
Intussen was er binnen de brandweer echter al commotie over uitgebroken, zegt brandweerofficier Piet van Beek. ‘In Nederland wordt namelijk nog steeds gezegd dat je brand bij vuurwerk van subklasse 1.4 moet bestrijden als een gewone brand. Je mag tot 25 meter naderen. Dat blijkt dus levensgevaarlijk te zijn. Er ontstond een regelrechte crisis tussen de veiligheidsregio’s en het ministerie van Binnenlandse Zaken.’
Het conflict werd echter gesust door een brief van minister Johan Remkes die onder andere uitlegde dat het 1.4-vuurwerk verkeerd geclassificeerd was. TNO had dat wel opgemerkt, maar had in Polen geen tijd meer gehad om het om te stickeren.
Dick Arentsen reageert furieus op deze woorden. ‘Geklets. Ik heb het vuurwerk zelf ingeladen. Daar heb ik foto’s van. Daarop zie je dat het vuurwerk gestickerd is als 1.4, met het logo van TNO erop. En de samenstelling was exact bekend, in percentages. Dat is onderzocht. Er waren zelfs inspecties in de fabriek in China gedaan om zeker te weten dat het vuurwerk op de juiste manier was gemaakt.’
Er worden feiten achtergehouden, zegt Piet van Beek. ‘Daardoor worden brandweerlieden nog steeds naar gevaarlijke situaties gestuurd. Met verkeerde blusinstructies. In sommige situaties moet je bijvoorbeeld helemáál niet blussen. Zeker niet met water, want dat is explosiegevaarlijk en daarom ook verboden in veel landen, zoals Frankrijk. Het is niet voor niets dat de directeuren in Enschede de brandweermannen vroegen om van de containers af te komen en om de containerdeuren dicht te laten, vanwege het gevaar.’ Maar de brandweer weigerde te luisteren.
Al vanaf dag één is het onderzoek naar de oorzaak van de zware ontploffingen vooringenomen, stelt Paul van Buitenen. Neem de voorraadberekening van S.E. Fireworks. ‘De politie beweerde al direct dat de administratie van het bedrijf helaas verloren was gegaan bij de brand. Dat was onzin, de hele administratie is nog steeds in te zien, ik heb alles thuis. Alleen… er blijkt uit dat het bedrijf voldeed aan de vergunning.’
De politie gaat een eigen voorraadberekening maken, zonder de hulp van de externe accountant van het bedrijf. Er wordt een onderzoek opgetuigd onder allerlei leveranciers, waarbij willekeurige aannames worden gemaakt. Zoals over hoeveelheden illegaal vuurwerk per opslagruimte, gebaseerd op getuigenverklaringen. ‘Maar als je bekijkt welke verklaringen dat zijn, dan zijn het tegenstrijdige verklaringen, vooral van mensen die een motief hebben om Rudi Bakker te beschuldigen of te verhullen dat ze op de rampdag op het terrein zijn geweest.’
Op basis van al deze voorinformatie gaan het NFI en TNO vervolgens puzzelen om tot een officieel rampscenario te komen. Het wordt de basis van de commissie-Oosting en wordt in 2001 apart gepubliceerd in het NFI Hoofdrapport.
De brand is volgens het NFI/TNO wellicht begonnen in een montageruimte in de centrale bunker. Dat is een belangrijke stelling, want daar mag alleen vuurwerk liggen waarmee men aan het werk is, dus als dit juist is dan is dat meteen al een overtreding. Echter, deze bunker is met beton afgesloten van de naastgelegen ruimte en kan dus niet de rest in brand zetten. Het NFI/TNO komt met de optie dat de waterafvoer niet goed gedicht was. Paalman heeft op het rampterrein stiekem brokken beton met afvoerbuizen gefotografeerd en daar zat een goede isolatie in. Het is niet meegenomen in het onderzoek. Het NFI/TNO neemt a priori aan dat de brand hier is ontstaan en is doorgeslagen en ‘aannemelijk’ wordt langzaam ‘waarschijnlijk’.
Vervolgens stelt het NFI/TNO dat buiten iets moet hebben vlamgevat dat makkelijk vlam kan vatten en ook lang kan doorbranden, minstens een half uur, om een naastgelegen opslagcontainer aan te steken. Daarvoor postuleert het NFI/TNO de aanwezigheid van een houten aanhanger met rubberen banden – een verklaring die tot op heden als feit wordt gezien. Van Buitenen: ‘Ik heb de getuigenverslagen van de brandweerlieden. Niemand blijkt hier melding van te maken. Er was helemaal geen aanhanger. Er is niet eens iemand die zeker weet dat er op die locatie brand was, zelfs op filmbeelden ontbreekt iedere aanwijzing.’
Maar het NFI/TNO redeneert door en legt uit hoe een brand, dankzij allerlei milieuovertredingen en ontbrekende veiligheidsmaatregelen, tot een steekvlam kan leiden in een container, die vervolgens de oorzaak is van de ontploffing van een opslagbox en de centrale bunker. Feiten die hier niet bij passen worden genegeerd, schrijft Van Buitenen, om maar uit te komen bij de conclusie dat de explosie alleen mogelijk is doordat het bedrijf de vergunningen aan zijn laars heeft gelapt.
Het uiteindelijke ‘waarschijnlijke’ scenario van het NFI wordt door de commissie-Oosting gepresenteerd als verklaring. Die valt niet te verifiëren, want de honderden getuigenverhoren die de commissie-Oosting heeft afgenomen, moeten geheim blijven. Wanneer een rechtbank daar later inzage in wil, houdt minister Remkes van Binnenlandse Zaken dat via de Raad van State tegen.
‘Wat me nog het meest boos maakt, is dat zoveel mensen bereid zijn om voor hun eigen hachie de schuld op een enkeling af te wentelen. Dat is wat me ten diepste motiveert’
Wat als de waterleiding wel goed branddicht was? Of als de aanhanger niet bestond? Of als explosieve stoffen door brand en door bluswater zijn verdampt en in de lucht een stofexplosie hebben veroorzaakt? Dan valt het hele bewijs weg. Daarom concludeert Paul van Buitenen: ‘Het Hoofdrapport is in opdracht van Justitie geschreven broddelwerk om te dienen als bewijs tegen twee reeds aangewezen schuldigen.’
Het klinkt niet vriendelijk, ‘broddelwerk’. Maar het is waar dat twee weken na de ramp de teamleidster milieu van het Tolteam al schrijft dat het Tolteam, het OM, de technische recherche en het NFI hun reconstructies op elkaar moeten afstemmen om ze te kunnen ‘koppelen aan de vergunning’. En om alternatieve theorieën uit de pers ‘zoals de stofexplosie’ te kunnen ontkrachten. ‘Lukt dit ons niet, dan zitten we zo meteen op de zitting met een tiental verklaringstheorieën voor de ramp en kan er maar één uitspraak komen: vrijspraak.’ De rechter weet dit niet en gaat ervan uit dat het Hoofdrapport door onafhankelijke wetenschappers is opgesteld.
Telkens als er goede argumenten worden ontdekt om de veroordeling van Bakker te betwisten, blijkt dat de hogere rechters het explosiescenario van justitie als feit aannemen. De ontploffing zelf is het ultieme bewijs tegen de directeuren.
Bij nadere bestudering blijft er weinig van over. Licht geclassificeerd vuurwerk kan in één klap ontploffen als het hermetisch is opgesloten. Dat betekent niet alleen dat er iets mis is met het classificatiesysteem, de veiligheidseisen en de blusinstructies in Nederland. Het betekent ook dat de kern van de beschuldigingen tegen de Fireworks-directeuren verdampt.
Op de vraag om een reactie op het rapport van Van Buitenen reageert een woordvoerder van TNO scherp. ‘Natuurlijk gaan we daar niet op in. Er is helemaal geen rapport! Er is een blijkbaar bestaand onderzoek dat maar zeer weinig mensen hebben gelezen en dat de auteur niet wil laten zien.’
De waarheid is net wat anders. Van Buitenen wil niets liever dan zijn rapport publiceren, maar riskeert dan een aanklacht wegens smaad. Hij heeft daarom het college van procureurs-generaal gevraagd om toestemming voor publicatie. Maar het college heeft geantwoord dat ze het risico niet kunnen wegnemen.
Is er bij het onderzoek naar de vuurwerkramp sprake geweest van een complot? ‘Nee’, denkt Van Buitenen. ‘Ik zie een klassieke tunnelvisie. Onwelgevallige feiten worden weggefilterd, kritische stemmen worden uitgerangeerd. Omdat al die partijen anders zelf verantwoordelijkheid moeten bekennen.’
Wie namelijk gefaald heeft, is de overheid zelf. Verschillende ministeries lagen met elkaar in de clinch over wie er over de regels voor vuurwerkopslag gaat. De gemeente Enschede blijkt jarenlang te hebben gesjoemeld met vergunningen. De brandweer heeft verkeerde blusinstructies gegeven, waardoor vier van hun mannen zijn omgekomen. ‘Maar niemand wil verantwoordelijkheid bekennen. Iedereen zoekt naar een schuldige.’
Al meteen na de ramp worden de directeuren behandeld als criminelen. Terwijl de politie weet dat directeur Rudi Bakker in het ziekenhuis ligt, wordt er een internationaal opsporingsbevel tegen hem en zijn collega Willy Pater uitgevaardigd. Vooral Bakker wordt in het openbaar neergezet als illegale vuurwerkhandelaar en ook privé worden hij en zijn gezin met de nek aangekeken. Maar juist hij komt uit de review naar voren als iemand die met justitie meewerkte en die ook vóór de ramp al actief was om illegale praktijken van zijn voorganger op te ruimen. En: hij heeft al voor de ramp gevraagd om te mogen verhuizen naar een industrieterrein, maar dat mocht niet van de gemeente.
Uiteindelijk gaat dit verhaal over verantwoordelijkheid in een bureaucratische staat. ‘Wat me nog het meest boos maakt’, zegt Van Buitenen, ‘is dat zoveel mensen bereid zijn om voor hun eigen hachie de schuld op een enkeling af te wentelen. Dat is wat me ten diepste motiveert. Voor mij hoeven er geen koppen te rollen. Maar ik wil dat de mensen die onschuldig gestraft zijn, worden gerehabiliteerd.’
In Den Haag begint er iets te bewegen . Een bijzonder driemanschap van Ronald van Raak (SP), Kees van der Staaij (SGP) en Henk Krol (50 Plus) neemt het reviewrapport van Paul van Buitenen ‘zeer ernstig’. Zij willen nu advies van experts. Ze hebben de Kamer officieel advies laten vragen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). Die heeft het verzoek echter ‘om onbegrijpelijke redenen’ afgewezen, zegt Van Raak. ‘Daar leggen we ons niet bij neer. Dan gaan we zelfstandig andere experts zoeken. Op korte termijn.’
Ook Van Buitenen is strijdvaardig. Dit boek kan nu niet meer dicht. ‘Weduwen van de omgekomen brandweerlieden zijn bezig met claims. Rudi Bakker is bezig met een verzoek tot herziening. We zijn bezig met een klacht tegen TNO. Er loopt een onderzoek over de blusinstructies. En ik heb een lange brief geschreven aan de burgemeester van Enschede met vragen die dringend antwoord behoeven.’ Van Buitenen wil de discussie op zo veel mogelijk plaatsen gaan voeren. ‘Desnoods huren we een theater af in Enschede. Zodat het niet meer te regisseren is.’
Bron : Groene.NL
https://www.groene.nl/artikel/dit-is-een-grote-doofpot-affaire
============================
EMLS
Utrecht / Haaksbergen, 12 juni 2019