EU-Hof van Justitie bevestigt de geldigheid van de verordening inzake de conditionaliteit van de rechtsstaat
Op 16 februari 2022 deed het HvJ een zeer belangrijke uitspraak over de regelgeving inzake de voorwaarden voor de rechtsstaat in de twee zaken Hongarije/Parlement en Raad ( C-156/21 ) en Polen/Parlement en Raad ( C-157/21 ). De uitspraak werd met spanning afgewacht en kreeg veel aandacht. Het HvJ verwierp de vorderingen van Hongarije en Polen tot nietigverklaring van de algemene voorwaarden voor de bescherming van de begroting van de Europese Unie (EU) waarin is voorzien in Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 (hierna: Verordening; zoals hier geanalyseerd)). De genoemde verordening stelt de EU in staat te bezuinigen op middelen die aan lidstaten worden toegekend in het geval van een vastgestelde schending van de rechtsstaat door die staten, als deze schending de EU-begroting in gevaar brengt. In zijn arrest oordeelde het HvJ dat de verordening op een passende rechtsgrondslag is vastgesteld en verenigbaar is met de procedure van artikel 7 VEU. Bovendien is het in overeenstemming met de grenzen van de bevoegdheden van de EU en volledig in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel. Zoals verwacht volgde het HvJ daarmee de conclusie van advocaat-generaal Manuel Campos Sánchez-Bordona van 2 december 2021 ( C-156/21 en C-157/21 , zoals hier geanalyseerd). De wettigheid van de verordening is nu definitief, wat de EU een nieuw instrument geeft om schendingen van de rechtsstaat door haar lidstaten te bestraffen.
Bron : Euopean Law Blog