Maandelijkse vaststelling melkprijs niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar voor de leverancier en in strijd met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken.

31-10-2024 11:07

De Maandelijkse vaststelling melkprijs niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar voor de leverancier en in strijd met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken.

Commissie: Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw- en Voedselvoorzieningsketen    Categorie: melkprijs / Oneerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen / Wet OHP    Jaartal: 2024

 

De uitspraak:

 

Waar gaat de uitspraak over?

Op basis van de inkoopvoorwaarden stelt de afnemer maandelijks eenzijdig de melkprijs voor de leverancier vast. De leverancier en de afnemer verschillen van mening over de vraag of de wijze waarop de prijs tot stand komt in strijd is met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken (Wet OHP). De commissie oordeelt dat dat deze prijsbepaling niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar is en de afnemer daarmee in strijd handelt met de Wet OHP. De afnemer moet de inkoopvoorwaarden aanpassen.

 

De uitspraak:

Behandeling van het geschil:

De Geschillencommissie Oneerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (hierna: de commissie) heeft bij tussenuitspraak van 25 augustus 2023 de eindbeslissing aangehouden. In het tussenadvies wordt ondermeer aan de afnemer de gelegenheid gegeven om met behulp van een externe deskundige een benchmarkmodel te ontwikkelen.

 

Bij tweede tussenuitspraak van 9 november 2023 heeft de commissie de termijn om het benchmarkmodel te ontwikkelen gelet op het verzoek van de afnemer verlengd tot en met 29 februari 2024.

 

De inhoud van beide tussenadviezen dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.

 

De commissie heeft kennisgenomen van de door partijen overgelegde stukken, waaronder het door de afnemer ontwikkelde benchmarkmodel en de reactie daarop van de leverancier. De commissie heeft daarin aanleiding gezien partijen wederom uit te nodigen voor een mondelinge behandeling.

 

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2024 te Den Haag.

 

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

 

Ter zitting werd de leverancier bijgestaan door de heer [naam] en de heer [naam] (adviseurs).

 

Ter zitting werd de afnemer vertegenwoordigd door mevrouw [naam] en de heer [naam], bijgestaan door de heer [naam] en de heer [naam] (advocaten).

 

Tevens was aanwezig de door de afnemer ingeschakelde deskundige de heer [naam]. De deskundige heeft ter zitting het benchmarkmodel nader toegelicht.

 

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de klacht dat het vaststellen van de melkprijs door de afnemer in strijd is met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (hierna: Wet OHP).

 

Standpunt van de leverancier

Voor het standpunt van de leverancier verwijst de commissie allereerst naar de tussenuitspraak van 25 augustus 2023. Naar aanleiding van het door de afnemer ontwikkelde benchmarkmodel heeft de leverancier in hoofdzaak het volgende aangevoerd.

 

De kerngedachte van het benchmarkmodel kan de leverancier volgen. De objectieve, concrete beschrijving van het model met de rekenregels en de precieze getallen waarmee gerekend is, ontbreken echter helaas. Ook nadat de leverancier daarom heeft verzocht. Gezien het uitblijven van essentiële informatie, handhaaft de leverancier de genoemde bezwaren tegen het ingediende benchmarkmodel. Het voorgestelde model is bovendien geen antwoord op de door de commissie gestelde vraag om voldoende en transparante informatie te bieden aan de leverancier over de totstandkoming van de melkprijs van de leverancier.

 

Aanvullend is de leverancier van mening dat het model is gebaseerd op een resultatenrekening van een bedrijf. De melkprijs die eruit rolt is het resultaat van de opbrengsten na aftrek van alle (operationele en financiële) kosten. Dat maakt duidelijk hoe de afnemer denkt over het belang van de leverancier. De melkleverancier moet genoegen nemen met het restant dat er overblijft nadat de afnemer al haar kosten en belang (rendement) heeft veiliggesteld. Niet het verschaffen van voldoende en transparante informatie op basis van objectieve criteria is de toets, maar het presenteren van een model dat volgens de afnemer aantoont dat zij marktconform presteert. Daarnaast zijn op de ingezette opbrengst- en kostprijzen van de producten correcties toegepast die slechts summier worden toegelicht en niet worden verantwoord.

 

Standpunt van de afnemer

Voor het standpunt van afnemer verwijst de commissie allereerst naar het tussenadvies van 25 augustus 2023. Naar aanleiding daarvan heeft de afnemer het volgende aangevoerd.

 

Benchmarkmodel

 

Het opgestelde benchmarkmodel is gebaseerd op een al bestaand, openbaar, objectief kostenmodel, het Fonterra model, dat op zichzelf al transparantie biedt door de volledige kosten in de waardeketen inzichtelijk te maken. Dit kostenmodel is vervolgens door een onafhankelijke deskundige toegepast op de afnemer en verder gepreciseerd op de marktomstandigheden en business van de afnemer, door enkele kostencomponenten te verhogen naar de daadwerkelijke kosten op de West Europese markt, namelijk door: (1) de variatie in energiekosten en de lactoseprijs aan te passen naar de Nederlandse realiteit, en (2) de cao-indexering van de Nederlandse zuivelsector te volgen, voor wat de personeelskosten betreft.

 

Uitkomst

 

De melkprijs die het benchmarkmodel geeft is zeer vergelijkbaar met de melkprijs van de afnemer. Zo geeft het model de totstandkoming van de melkprijs van de afnemer weer en maakt het deze totstandkoming transparant voor de leverancier en andere melkveehouders. De daadwerkelijke kale melkprijs die de afnemer sinds 2016 uitbetaalt is gemiddeld genomen over die periode zelfs hoger dan de benchmarkprijs. Zo maakt het model ook inzichtelijk dat de daadwerkelijke melkprijs van de afnemer een premie oplevert met een hogere opbrengst dan de commodity’s, vanwege de focus op specialiteiten die de basis vormen van de onderliggende noteringen in het model.

 

De afnemer heeft het benchmarkmodel doen ontwikkelen op basis van de overwegingen van de commissie in de tussenuitspraak van 25 augustus 2023 en om tegemoet te komen aan de leverancier door inzichtelijk te maken dat geen sprake is van een subjectief en dus eenzijdig bepaalde melkprijs. Het benchmarkmodel laat objectief zien dat zowel de kosten die de afnemer maakt als de waarde die zij weet te realiseren met haar eindproducten, marktconform zijn. De afnemer is graag bereid dit model periodiek bij te werken zodat haar leveranciers haar op deze manier kunnen narekenen, door de prestaties van de afnemer af te zetten tegen een geobjectiveerde sectorstandaard.

 

De leverancier heeft verzocht om een breed scala aan data om de melkprijsbepaling op basis van het benchmarkmodel te kunnen verifiëren. De afnemer wil de leverancier tegemoetkomen door de achterliggende data met hem te bespreken en zodoende de berekeningen toe te lichten. Op het verzoek om de verzochte gegevens te delen kan de afnemer echter niet ingaan, omdat het (deels) om gevoelige bedrijfsinformatie gaat.

 

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

 

De Commissie verwijst allereerst naar haar overwegingen in haar tussenadvies van 25 augustus 2023 waarbij hieronder de kern nog eens op een rij wordt gezet, zonodig aangevuld met een nadere overweging.

 

Bevoegdheid commissie

 

Door de leverancier is onweersproken gesteld dat hij in 2022 (en in 2021) een jaarlijkse (voorlopige) omzet had van minder dan € 2.000.000, –. De afnemer heeft niet op eerste verzoek (d.d. 13 januari 2023) aangegeven wat zijn jaarlijkse omzet was in 2022 was. Op grond van artikel 4 lid 2 van het reglement van de commissie wordt de afnemer daarom geacht een zodanige omzet te hebben dat op grond van artikel 5 van de Wet de artikelen 2 tot en met 4 van de Wet van toepassing zijn in de verhouding tussen hem en de leverancier.

 

Naar het oordeel van de commissie is daarmee komen vast te staan dat in deze is voldaan aan artikel 5 van de Wet OHP. De commissie is daarmee bevoegd het geschil tussen partijen te behandelen.

 

Inhoudelijke beoordeling geschil

 

Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en ingebracht stelt de commissie als niet dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.

 

Tussen partijen bestaat reeds gedurende vele jaren een overeenkomst tot het leveren van melk waarbij de melkprijs voor de geleverde melk maandelijks wordt vastgesteld. De opbouw van de melkprijs is geregeld in art 1.1 van de Inkoopvoorwaarden die jaarlijks door de afnemer wordt vastgesteld en gepubliceerd. Voor het jaar 2023 worden in dit artikel de volgende voorwaarden vermeld:

 

“• De prijs per kg vet en eiwit wordt maandelijks vastgesteld. Wijzigingen kunnen iedere maand voorkomen, afhankelijk van de ontwikkelingen in de markt.

 

• De inhouding per 100 kg melk bedraagt € 4,25. (Dit wordt ook wel negatieve grondprijs genoemd.)

 

• De vaste kosten per melkgeldnota zijn vastgesteld op € 35,00.

 

• De hoeveelheidstoeslag wordt iedere maand betaald volgens één van de onderstaande staffels. Hoe de hoeveelheidstoeslag wordt berekend, vindt u maandelijks afgedrukt op de melkgeldnota. De hoeveelheidstoeslag kan jaarlijks worden herzien.

 

• De kwaliteitspremie is maximaal € 1,50 per 100 kg melk. Wanneer aan de voorwaarde wordt voldaan wordt de premie per maand uitbetaald.

 

• De maximale premie voor duurzame bedrijfsvoering bedraagt € 0,60 per 100 kg melk. Wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan zal de premie in april van het eerstvolgende kalenderjaar worden betaald. De weidepremie zal elke maand worden uitbetaald. Voor volledige weidegang bedraagt de premie € 1,50 per 100 kg melk. Voor deelweidegang bedraagt de premie € 0,25 per 100 kg melk.

 

• [‘naam afnemer’] hanteert een definitieve melkprijs per maand. Nabetaling is niet van toepassing.

 

• De melkprijs voor de biologische melk is hetzelfde opgebouwd als bij de gangbare melkprijs”.

 

Wat betreft de voor de leverancier geldende opzegtermijn heeft de afnemer in vergelijking met de inkoopvoorwaarden geldend voor het jaar 2022 deze opzeggingstermijn in 2023 gewijzigd. Artikel 4.22 geeft wat betreft die opzegtermijn thans aan:

 

“De melkveehouder heeft het recht om eenzijdig de overeenkomst tot levering te beëindigen. Dit dient schriftelijk te gebeuren. Hierbij wordt een opzegtermijn van 12 maanden in acht genomen. Deze periode van 12 maanden gaat in vanaf de eerstvolgende maand na opzegging”.

 

Voor het jaar 2022 was over deze opzegtermijn in artikel 4.22 het volgende opgenomen:

 

“De melkveehouder heeft het recht om eenzijdig de overeenkomst tot levering te beëindigen. Dit dient schriftelijk te gebeuren. Hierbij wordt een opzegtermijn van 6 maanden in acht genomen. Opzegging dient uiterlijk 31 december voor het komende kalenderjaar te gebeuren. Vanaf 1 januari gaat dan de minimale opzegging van 6 maanden in”.

 

Wat betreft het eenzijdig en in strijd met artikel 2 van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw en Voedselvoorzieningsketen vaststellen van de hiervoor genoemde voorwaarden inzake de opbouw van de melkprijs richt de klacht van de leverancier zich op de prijs per kg vet en eiwit die maandelijks door de afnemer eenzijdig wordt vastgesteld en gewijzigd afhankelijk van de ontwikkelingen in de markt.

 

Ten aanzien van de overige in artikel 1.1. genoemde voorwaarden inzake de opbouw van de melkprijs alsmede het tijdstip van de maandelijkse betaling van de geleverde melk heeft de leverancier inhoudelijk geen bezwaren naar voren gebracht en in ieder geval niet dan wel onvoldoende onderbouwd op grond waarvan deze vaststellingen van de afnemer in de zin van artikel 2 van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw en Voedselvoorzieningsketen onrechtmatig zouden zijn.

 

Die voorwaarden behoeven dan ook geen verdere bespreking.

 

Voor het geval de leverancier in dit geschil de afnemer verwijt handelspraktijken te verrichten die op de voet van artikel 3 van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw en Voedselvoorzieningsketen als onrechtmatig worden aangemerkt, heeft de leverancier deze, gelet ook op de betwisting door de afnemer, eveneens niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is wat dit betreft niet gebleken van enig onrechtmatig handelen door de afnemer.

 

Ter zitting heeft de leverancier desgevraagd uitdrukkelijk aangegeven in beginsel geen bezwaar te hebben tegen een vaststelling per maand van de melkprijs zoals aangegeven in de inkoopvoorwaarden van de afnemer. Voorts begrijpt hij dat de melkprijs afhankelijk is van de ontwikkelingen in de markt en die prijs daardoor variabel is.

 

Daarmee staat als niet weersproken tussen partijen vast dat die hiervoor weergegeven handelspraktijk qua methodiek niet als een ongewenst onderdeel wordt gezien van de tussen hem bestaande overeenkomst.

 

De klacht van de leverancier betreft het niet geven van duidelijke en transparante informatie over die op basis van de marktontwikkeling vastgestelde melkprijsbepaling.

 

Als die vastgestelde melkprijs ineens (structureel) laag zou zijn, is hij voorts als leverancier gelet op de door de afnemer vastgestelde opzegtermijn daaraan te lang, te weten 12 maanden, gebonden. Ter zitting heeft de leverancier in dit verband desgevraagd aangegeven een opzegtermijn van 6 maanden redelijk te vinden.

 

Naar het oordeel van de commissie is een prijsvaststelling gebaseerd op de ontwikkelingen in de markt voor een leverancier een ruim en een weinig concreet gegeven.

 

Een afnemer zal de leverancier daarbij dan ook op een toegankelijke, begrijpelijke en controleerbare wijze inzichtelijk moeten maken welke de in dit verband relevante factoren en overwegingen zijn die tot die vastgestelde prijs hebben geleid.

 

De commissie begrijpt dat de afnemer in dit verband voorafgaande aan dit geschil inmiddels al enige tijd in overleg is met een belangenvereniging van melkveehouders, waar ook de leverancier bij is aangesloten, om met behulp van een onafhankelijke deskundige een melkprijsbenchmarkmodel te ontwikkelen ter toetsing van de marktconformiteit van de door de afnemer vastgestelde melkprijzen.

 

De afnemer heeft aangeboden de leverancier door middel van een te ontwikkelen melkprijsbenchmarkmodel op een toegankelijk en begrijpelijk wijze inzicht te geven welke de relevante factoren en overwegingen zijn die tot de door de afnemer vastgestelde melkprijs hebben geleid.

 

Daarbij zou onder leiding van een onafhankelijke externe deskundige een melkprijsbenchmarkmodel ontwikkeld worden ter toetsing van de marktconformiteit van de door de afnemer maandelijks vastgestelde melkprijzen.

 

De commissie heeft de afnemer dan ook de gelegenheid geboden met behulp van een externe deskundige een dergelijk benchmarkmodel te ontwikkelen.

 

Op 28 februari 2024 heeft de leverancier – na verleende verlenging van de termijn daartoe – uiteindelijk een melkprijsbenchmarkmodel in de procedure bij de commissie ingebracht. Op 4 april 2024 en 3 mei 2024 heeft de leverancier schriftelijk gereageerd op de inhoud van het model. Het benchmarkmodel is met beperkte, maar niet essentiële wijzigingen op de zitting van de commissie van 17 juni 2024 toegelicht door de deskundige die het model in opdracht van de afnemer heeft opgesteld.

 

Zoals reeds overwogen is de prijsvaststelling die door de afnemer gebaseerd wordt op de ontwikkelingen in de markt voor een leverancier een te ruim en een te weinig concreet gegeven.

 

Het in verband daarmee ontworpen melkprijsbenchmarkmodel kan, ook na de beperkte wijzigingen zoals mondeling toegelicht, daar niet aan afdoen. Het ontworpen model biedt immers geen duidelijk inzicht in de relevante factoren en formules die tot de door de afnemer vastgestelde melkprijs leiden. Daarvoor ontbreken in het model de feitelijke rekenregels die de afnemer hanteert om de maandelijkse melkprijs vast te stellen.

 

Daarnaast ziet de afnemer het benchmarkmodel uitsluitend als een model voor haar leveranciers om inzichtelijk te maken of en in hoeverre de door de afnemer vastgestelde melkprijs marktconform is. Het model is voor de afnemer dan ook niet leidend voor de maandelijkse vaststelling van de melkprijs voor haar leveranciers.

 

Met de leverancier is de commissie van oordeel dat het model tekortschiet. Immers, zonder de concrete rekenregels, met name aan de opbrengstkant van de afnemer, blijft onduidelijk hoe de melkprijs voor de leverancier tot stand komt en voorts betreft het slechts een model waaruit een melkprijs volgt waarmee de door de afnemer vastgestelde melkprijs vergeleken kan worden en geeft het geen inzicht in de daadwerkelijk totstandkoming van de telkens maandelijks vastgestelde prijs.

 

Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de commissie vast dat de afnemer ten aanzien van de leverancier wat betreft de prijs per kg vet en eiwit in ieder geval maandelijks eenzijdig de prijs vaststelt. Hetgeen de afnemer daarover heeft betoogd kan daar onvoldoende aan afdoen nu er geen sprake is van overleg over de prijs met de leverancier en daarnaast de leverancier – indien deze het daar niet mee eens is –  desondanks gedwongen is over een lange periode te blijven leveren, zeker nu de afnemer zonder overleg met of instemming van de leverancier een nieuwe en beduidend langere opzegtermijn van het tussen partijen eerder gesloten contract van maar liefst 12 maanden (ingaande vanaf de eerst volgende maand na opzegging) heeft bepaald.

 

Nu de leverancier een opzegtermijn van zes maanden met ingang van de datum van de schriftelijke opzegging redelijk vindt en ook de commissie dit niet onredelijk voorkomt zal de commissie aldus bepalen.

 

De commissie betrekt in deze voorts de volgende bepalingen uit de Wet OHP:

 

Artikel 2 lid 1 Wet OHP

Een afnemer handelt onrechtmatig jegens een leverancier indien hij een van de volgende handelspraktijken verricht:

 

(…)

 

c. de afnemer wijzigt eenzijdig de voorwaarden van een leveringsovereenkomst voor landbouw- en voedingsproducten die verband houden met de frequentie, de methode, de plaats, de timing of het volume van de levering van de landbouw- en voedingsproducten, de kwaliteitsnormen, de betalingsvoorwaarden of de prijzen, of met de verlening van diensten, voor zover die uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 3;

 

d. de afnemer verlangt van de leverancier dat hij betalingen doet die geen verband houden met de verkoop van de landbouw- en voedingsproducten van de leverancier;

 

(…)

 

De commissie ziet, mede omdat daarvoor door de leverancier onvoldoende onderbouwd is, geen aanleiding om aan de andere bepalingen in de Wet OHP toetsen.

 

De commissie heeft zich in deze voorts rekenschap gegeven van de omstandigheid dat het eenzijdig en maandelijks vaststellen van de melkprijs door partijen is vastgelegd in de contractvoorwaarden. In letterlijke zin wordt met het eenzijdig en maandelijks vaststellen van de melkprijs derhalve de contractvoorwaarden wat dit betreft niet eenzijdig gewijzigd.

 

Echter, daar waar de leverancier op geen enkele wijze betrokken is bij de prijsbepaling van de melk en de prijsbepaling door de afnemer evenmin op transparante, begrijpelijke en controleerbare wijze plaatsvindt – een en ander zoals hiervoor is overwogen – en de leverancier – gelet op de opzegtermijn – hieraan wel ruim 12 maanden gebonden blijft, handelt de afnemer onrechtmatig jegens de leverancier in de zin van artikel 2 lid 1 sub c Wet OHP.

 

Bovendien valt bij een eenzijdige niet transparante en niet-controleerbare prijsbepaling, zoals in dit geval, niet uit te sluiten dat de leverancier betalingen moet doen die geen verband houden met de verkoop van de landbouw- en voedingsproducten van de leverancier en is er potentieel ook sprake van een handelen in strijd met artikel 2 lid 1 sub d Wet OHP. In ieder geval kan uit deze bepaling worden afgeleid dat transparantie en controleerbaarheid van de door te leverancier te betalen prijs een van de doelstellingen is van de Wet OHP. De wijze waarop de afnemer thans de door de leverancier te betalen prijs vaststelt voldoet daar niet aan.

 

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de commissie de klacht van de leverancier dan ook gegrond verklaren en bepalen dat de afnemer uiterlijk voor 1 januari 2025 en met inachtneming van hetgeen ter zake is overwogen de inkoopvoorwaarden aan dient te passen en aldus daarin te komen tot een transparante, begrijpelijke en controleerbare wijze van vaststellen van de maandelijkse prijs per kg vet en eiwit. Daarbij zal ook de opzegtermijn voor de leverancier moeten worden teruggebracht naar maximaal 6 maanden ingaande na de datum van de schriftelijke opzegging door de leverancier.

 

Nu de leverancier geen schadevergoeding heeft verzocht en van schade door toedoen van de afnemer de commissie ook niet is gebleken zal de commissie volstaan met deze constatering.

 

Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

 

Daarbij geeft de commissie partijen naar aanleiding van deze uitspraak voorts nog mee wellicht aan te knopen bij artikel 148 van de EU-Verordening 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (hierna GMO). Los van de vraag of deze bepaling rechtstreeks van toepassing is voor het Nederlandse grondgebied, valt naar het oordeel van de commissie uit artikel 148 lid 2 GMO in ieder geval naar analogie te herleiden wat van een schriftelijk contract bij levering van rauwe melk verwacht mag worden. In artikel 148 lid 2 sub bepaalt daarbij dat in het contract moet zijn vastgelegd:

 

“de voor de levering verschuldigde prijs, die:

 

– statisch moet zijn en in het contract moet zijn vermeld, en/of

 

– wordt berekend op grond van een combinatie van verschillende in het contract opgenomen factoren, zoals marktindicatoren die de ontwikkeling van de marktsituatie weerspiegelen, de geleverde hoeveelheid en de kwaliteit of de samenstelling van de geleverde rauwe melk;”

 

Voorts geeft de commissie mee dat voor de specifieke deelmarkt in de zuivelsector waarin de afnemer opereert – te weten: volle melkpoeder (VMP), mager melkpoeder (MMP) en boter – een transparante maandelijkse prijsbepaling bijvoorbeeld zou kunnen bestaan uit een rekenregel, die het verband weergeeft tussen enerzijds de (verandering in de) melkprijs en anderzijds de (veranderingen in) de prijs van volle merkpoeder, magere melkpoeder MMP en boter. Waarbij de data die daarvoor gebruikt worden uit publieke bronnen afkomstig zijn, zodat voor de leverancier zelf na te gaan is hoe de prijs tot stand is gekomen. Zo’n transparante rekenregel zou eens per jaar kunnen worden herzien als dat nodig mocht zijn.

 

In ieder geval dient het prijsmechanisme in de inkoopvoorwaarden zodanig opgesteld te zijn dat de totstandkoming van de prijs voor de leverancier transparant, begrijpelijk en controleerbaar is. Idealiter komt het prijsmechanisme tot stand in samenspraak met de leverancier (of meerdere leveranciers), maar als dat – praktisch gezien – onmogelijk blijkt te zijn, zou het de leverancier in ieder geval bij het aangaan van een overeenkomst met de afnemer duidelijk moeten zijn welk transparant, begrijpelijk en controleerbaar prijsmechanisme de afnemer hanteert in zijn inkoopvoorwaarden. In het geval de afnemer de inkoopvoorwaarden eenzijdig aanpast aan de Wet OHP betekent dat vervolgens dat de leverancier ook uitdrukkelijk in moet stemmen met deze nieuwe inkoopvoorwaarden. Wil de leverancier daarmee niet instemmen, dan geldt er voor de leverancier geen opzegtermijn ten aanzien van het huidige contract, waar deze in strijd is met de Wet OHP.

 

Ten overvloede benadrukt de commissie dat haar oordeel alleen betrekking heeft op het voorliggende tussen partijen gesloten contract, waarbij de maandprijs de finale opbrengstprijs van de rauwe melk is en er geen nabetalingen worden gedaan, zoals bijvoorbeeld bij levering aan coöperaties wel het geval is.

 

Beslissing

 

De commissie verklaart de klacht van de leverancier gegrond en bepaalt dat de afnemer uiterlijk voor 1 januari 2025 en met inachtneming van hetgeen ter zake hiervoor is overwogen de inkoopvoorwaarden aan dient te passen en aldus daarin komt tot een transparante, begrijpelijke en controleerbare wijze van vaststelling van de maandelijkse melkprijs. Daarbij zal de opzegtermijn voor de leverancier moeten worden teruggebracht naar maximaal 6 maanden ingaande na de datum van de schriftelijke opzegging door de leverancier.

 

Indien de afnemer de inkoopvoorwaarden eenzijdig aanpast aan de Wet OHP betekent dit dat de leverancier uitdrukkelijk in moet stemmen met deze nieuwe inkoopvoorwaarden en staat het de leverancier vrij om daar al dan niet mee in te stemmen. Als de leverancier daarmee niet instemt, dan geldt er voor de leverancier geen opzegtermijn ten aanzien van het huidige contract nu deze in strijd is met de Wet OHP.

 

Bovendien dient de afnemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van

 

€ 302,50 aan de leverancier te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

 

Wijst het meer of anders gevorderde af.

 

Aldus beslist door de Geschillencommissie Oneerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, de heer ir. W.H.M. Baltussen, de heer drs. ing. M.P. Man (MBA), leden, in aanwezigheid van de heer mr. S. van Arkel, secretaris, op 17 juni 2024.

 

Bron : De GeschillenCommissie

https://www.degeschillencommissie.nl/uitspraken/maandelijkse-vaststelling-melkprijs-niet-transparant-begrijpelijk-en-controleerbaar/