Prejudiciële vraag.
Wat heeft te gelden als een vonnis is (mee)gewezen door een rechter die ten tijde van de uitspraak niet langer rechter(-plaatsvervanger) in de rechtbank (maar raadsheer in een hof) was? De Hoge Raad stelt ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende vragen:
1. Geldt een vonnis van een meervoudige kamer als ‘gewezen’ op het moment dat de schriftelijke weergave'van de genomen beslissingen in concept gereed is, ook indien nadien op ondergeschikte punten nog wijzigingen hebben plaatsgevonden?
2. Is een vonnis in burgerlijke zaken nietig op grond van artikel 5 lid 2 Wet RO indien dit in een meervoudige kamer is gewezen door drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, van wie een of meer niet zijn aan te merken als rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast bedoeld in artikel 40 lid 1 Wet RO?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt, dient de zaak dan te worden teruggewezen naar de rechtbank waar de zaak vandaan komt?
4. Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, kan de zaak na terugwijzing worden beoordeeld door een combinatie die mede bestaat uit rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die eerder aan het nietige vonnis hebben meegewerkt?
5. Indien het antwoord op vraag 3 ontkennend luidt, dient de zaak dan te worden verwezen naar een andere rechtbank binnen het hofressort Amsterdam?
6. Indien het antwoord op vraag 5 ontkennend luidt, wat zijn de consequenties van de nietigheid van het vonnis voor de verdere behandeling en beoordeling in hoger beroep?