Urgenda-zaak treft particuliere bedrijven

17-02-2023 08:20

Het arrest in de Shell-zaak suggereert dat bedrijven zich moeten houden aan de doelstellingen uit het Klimaatakkoord van Parijs. De zaak schept mogelijk een nieuw, klimaatvriendelijk precedent in het ondernemingsrecht

 

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag de argumentatie van de Urgenda-zaak 'uitgebreid' naar particuliere ondernemingen in een rechtszaak tegen Shell (ECLI:NL:RBDHA:2021:5339). In de Urgenda-zaak bevestigde de Hoge Raad dat de Nederlandse overheid een zorgplicht jegens haar burgers had geschonden door onvoldoende maatregelen te nemen om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen (ECLI:NL:HR:2019:2007). De Nederlandse overheid kreeg vervolgens de opdracht om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Soortgelijke uitspraken, allemaal gericht op het versterken van regeringsmaatregelen om de uitstoot van kooldioxide te beperken, hebben sindsdien weerklank gevonden in rechtszalen over de hele wereld. De Shell-zaak is de eerste keer dat een particulier bedrijf werd opgedragen zich te houden aan het Klimaatakkoord van Parijs.

 

Shell is het grootste in Europa gevestigde olie- en gasbedrijf en het op vier na grootste ter wereld, gemeten naar de omzet in 2020. Na de wereldwijde acceptatie van het Klimaatakkoord van Parijs heeft Shell de mogelijkheden beoordeeld om operationele aanpassingen door te voeren om te voldoen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van het Klimaatakkoord. Hoewel het bedrijf niet gebonden is aan het Klimaatakkoord van Parijs, heeft Shell zich gecommitteerd aan een reductie van 20% van de uitstoot van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van de emissieniveaus van 2016, en een reductie van 65% in 2050. Omdat deze reductiedoelstellingen niet zouden voldoen aan de doelstellingen uit het Klimaatakkoord, spanden ngo Milieudefensie en zes andere ngo's waaronder Greenpeace een rechtszaak aan tegen het bedrijf.

 

De eisers voerden aan dat niet alleen staten, maar ook bedrijven als Shell individuele milieuverantwoordelijkheid hebben. Ze beweerden dat Shell een verplichting heeft om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen die voortvloeit uit het Nederlandse onrechtmatige daadrecht. Volgens artikel 6:162 BW is 'onrechtmatig het handelen of nalaten in strijd met een regel van ongeschreven recht van goed maatschappelijk gedrag'. Deze open norm staat bekend als de ongeschreven zorgstandaard en wordt bepaald door alle relevante feiten en omstandigheden van het betreffende geval te wegen. In de Urgenda-zaak is besloten dat artikel 2 (recht op leven) en artikel 8 (recht op privé- en gezinsleven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bescherming bieden tegen gevaarlijke klimaatverandering en daarmee een plicht tot het nemen van maatregelen tegen deze dreiging. Eisers stellen dat Shell op hen een klimaatgerelateerde zorgplicht rust om haar uitstoot van broeikasgassen te verminderen, gebaseerd op dezelfde mensenrechten die in de Urgenda-zaak zijn ingeroepen. De eisers hebben verzocht om een ​​verklaring voor recht dat Shell jegens hen onrechtmatig handelt als het bedrijf er niet in slaagt het totale volume van alle kooldioxide-emissies die verband houden met haar bedrijfsactiviteiten te verminderen. Deze vermindering, zo betoogden zij, zou tegen 2030 45% moeten bedragen ten opzichte van het niveau van 2010 en tegen 2050 100%, om in overeenstemming te zijn met het Klimaatakkoord van Parijs. De eisers hebben verzocht om een ​​verklaring voor recht dat Shell jegens hen onrechtmatig handelt als het bedrijf er niet in slaagt het totale volume van alle kooldioxide-emissies die verband houden met haar bedrijfsactiviteiten te verminderen. Deze vermindering, zo betoogden zij, zou tegen 2030 45% moeten bedragen ten opzichte van het niveau van 2010 en tegen 2050 100%, om in overeenstemming te zijn met het Klimaatakkoord van Parijs. De eisers hebben verzocht om een ​​verklaring voor recht dat Shell jegens hen onrechtmatig handelt als het bedrijf er niet in slaagt het totale volume van alle kooldioxide-emissies die verband houden met haar bedrijfsactiviteiten te verminderen. Deze vermindering, zo betoogden zij, zou tegen 2030 45% moeten bedragen ten opzichte van het niveau van 2010 en tegen 2050 100%, om in overeenstemming te zijn met het Klimaatakkoord van Parijs.

 

De Rechtbank herhaalt allereerst wat in de Urgenda-zaak is vastgesteld: de uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt een gevaarlijke klimaatverandering en een gevaarlijke klimaatverandering vormt een bedreiging voor de mensenrechten. Het Hof erkende vervolgens dat Shell de jure niet gebonden is aan art. 2 en 8 EVRM aangezien Shell een niet-statelijke actor is. Bijgevolg kunnen deze mensenrechtenbepalingen niet rechtstreeks jegens Shell worden ingeroepen. De rechtbank merkt echter op dat deze bepalingen 'een rol spelen in de relatie tussen eisers en Shell'. Het Hof baseerde zich voornamelijk op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en erkende 'een wereldwijde standaard van verwacht gedrag voor alle zakelijke ondernemingen, waar ze ook actief zijn'. Het Hof nam de UN Guiding Principles in samenhang met onder meerde UN Global Compact, de UN Sustainable Development Goals en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, om de ongeschreven zorgstandaard te interpreteren als een 'universeel onderschreven' verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren en te vermijden deze te schenden. Daarom oordeelde het Hof dat alle bedrijven een individuele verantwoordelijkheid dragen voor de bescherming van de mensenrechten, inclusief die welke zijn verankerd in de artikelen 2 en 8 EVRM.

 

De middelen waarmee van een bedrijf wordt verwacht dat zij aan deze verantwoordelijkheid voldoen, staan ​​in verhouding tot de ernst van de nadelige gevolgen voor de mensenrechten. Gezien het feit dat de uitstoot van Shell groter is dan die van de meeste landen, was de rechtbank van oordeel dat 'er veel van Shell mag worden verwacht'. In navolging van eisers heeft de rechtbank de zorgvuldigheidsnorm van Boek 6 artikel 162 BW geïnterpreteerd als een emissiereductieverplichting die op Shell rust, en vervolgens een reductienorm geformuleerd die congruent is met het Klimaatakkoord van Parijs. Shell is nog niet in strijd met deze zorgplicht bevonden, maar haar duurzaamheidsdoelstellingen voor de toekomst werden onvoldoende concreet geacht om aan de verwachte reductienorm te voldoen. Vanwege de 'onmiddellijke dreiging' dat Shell in gebreke zou blijven en daarmee artikel 6 162 BW zou schenden,

 

Deze casus laat zien dat de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van Boek 6 artikel 162 BW kan worden geïnterpreteerd als een milieuverantwoordelijkheid die particuliere bedrijven dragen. De zorgplicht kan worden 'bereikt' via verschillende soft law-documenten, aangezien deze documenten - volgens het Hof - een universele verantwoordelijkheid voor alle bedrijven inhouden om mensenrechten te respecteren. Het voeren van bedrijfsbeleid dat niet in lijn is met de doelstellingen geformuleerd in het Klimaatakkoord van Parijs, kan een inbreuk vormen op de artikelen 2 en 8 EVRM. Dit betekent dat dezelfde regels waar de ondertekenende staten zich volgens het Klimaatakkoord van Parijs aan moeten houden, ook kunnen worden uitgebreid naar bedrijven. 'Deze zaak is uniek', aldus MilieudefensieAdvocaat Roger Cox zei, 'omdat het de eerste keer is dat een rechter een grote, vervuilende onderneming heeft opgedragen zich te houden aan het Klimaatakkoord van Parijs.' Shell is inmiddels in beroep gegaan, dus of deze uitspraak een nieuw, klimaatvriendelijk precedent in het ondernemingsrecht zal bewerkstelligen, hangt af van de beslissing in de beroepsprocedure.

 

Bron : LeidenLawBlog.NL

https://www.leidenlawblog.nl/articles/urgenda-case-affects-private-companies