Waarom schreef de Nederlandse minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer over het beroepsgeheim en verschoningsrecht van Nederlandee advocaten?

01-12-2015 15:48

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

 

Datum 24 november 2015

Onderwerp Beroepsgeheim en verschoningsrecht

 

In het algemeen overleg op 8 april 2015 over de rijksbrede aanpak van fraude en

in mijn brief van 30 juli 20151 heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de

uitkomsten van de gesprekken met het openbaar ministerie (OM), de Nederlandse

Orde van Advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)

over het spanningsveld tussen het sectorale beroepsgeheim en het daarmee

verband houdende verschoningsrecht en de fraudebestrijding. Deze gesprekken

zijn nog gaande, maar hierbij informeer ik uw Kamer over de laatste stand van

zaken. Met deze brief voldoe ik ook aan het recente verzoek2 van de vaste

commissie van Veiligheid en Justitie de Kamer schriftelijk te informeren over de

uitkomsten van deze gesprekken.

Vanwege de samenhang wijs ik in dit verband nog op de brief3 die de

bewindslieden van Volksgezondheid Welzijn en Sport op 29 oktober 2015 over de

voortgang van het programma Rechtmatige Zorg 2015 naar de Kamer hebben

gestuurd. In het kader van de bestrijding van zorgfraude wordt in dat programma

onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de spanning tussen het medisch

beroepsgeheim en strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude te verminderen.

Alvorens ik in het vervolg van deze brief in ga op de eerste uitkomsten van de

gesprekken met het OM, de NOvA en de KNB wil ik nogmaals het grote belang

van het beroepsgeheim en het daarmee samenhangende professioneel

verschoningsrecht benadrukken. Bepaalde in het algemeen belang noodzakelijke

hulpverleningstaken kunnen alleen goed worden uitgeoefend als volledige

vertrouwelijkheid wordt geboden. Geheimhoudingsplichten verbonden aan deze

taakuitoefening voorzien in deze vertrouwelijkheid. Het strafvorderlijk

verschoningsrecht voorziet er in, in aanvulling daarop, dat deze geheimhouding in

beginsel ook tijdens opsporingsonderzoeken en in strafrechtelijke procedures kan

worden gewaarborgd. Het verschoningsrecht kan, zo is in de jurisprudentie van

de Hoge Raad reeds lange tijd erkend, onder meer door advocaten en notarissen

worden ingeroepen. Het is van belang dat rechtzoekenden zich zonder

belemmering tot hen kunnen wenden om advies over hun juridische positie in te

winnen en dat zij zich in rechte kunnen doen laten bijstaan. Aan het verschoningsrecht

ligt het algemene rechtsbeginsel ten grondslag dat meebrengt

dat bij bepaalde vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de

waarheid aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat

eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking om bijstand en

advies tot hen moet kunnen wenden. Dit is ook in de jurisprudentie van de Hoge

Raad erkend.

Het professioneel verschoningsrecht (artikel 218 Wetboek van Strafvordering)

vormt een belangrijk onderdeel van ons rechtsstelsel. Tegelijkertijd vormt dit

verschoningsrecht een inperking van de verklaringsplicht van de getuige en de

mogelijkheid om stukken in beslag te nemen (artikel 98 Sv) en in die zin een

belemmering voor de waarheidsvinding. Daarom is het belangrijk om de

uitzonderingspositie van het verschoningsrecht te bewaken en de grenzen helder

te definiëren. Het moet gereserveerd blijven voor die hulpverleningstaken

waarvoor zij essentieel is. Dat betekent dat als er signalen zijn dat door

maatschappelijke ontwikkelingen het bereik van het sectorale beroepsgeheim

feitelijk wordt uitgebreid, bekeken moet worden tot welke terreinen het

beroepsgeheim - en als gevolg daarvan het verschoningsrecht - zich zou moeten

uitstrekken. Tegenover het belang dat met de geheimhouding wordt gediend,

staat immers het gerechtvaardigde belang om strafbare feiten, waaronder

ernstige ondermijnende criminaliteitsvormen als omkoping, fraude en witwassen

op te sporen en te vervolgen.

Tegen deze achtergrond is de afgelopen periode gesproken met de NOvA, de KNB

en het OM. Deze gesprekken zijn zoals gezegd nog gaande. Deze gesprekken

hebben betrekking op de reikwijdte van het sectorale beroepsgeheim. Tijdens de

gesprekken wordt verkend of er meer helderheid kan worden verschaft over de

werkzaamheden waarvoor en de situaties waarin de geheimhoudingsplicht geldt

en waarin dus het verschoningsrecht kan worden ingeroepen.

Daarnaast wordt door mijn ministerie gewerkt aan de modernisering van het

Wetboek van Strafvordering. Op 30 september jl. heeft Uw Kamer de

Contourennota4 ontvangen, waarin de hoofdlijnen van het gemoderniseerde

wetboek worden geschetst. Het veld is nauw betrokken bij dit traject. Een

onderwerp dat in het kader van deze modernisering wordt bekeken is het

professioneel verschoningsrecht. Vanwege de samenhang tussen het sectorale

beroepsgeheim en het professioneel verschoningsrecht zal ik in deze brief ook

ingaan op de in dat kader voorgenomen wijzigingen. Ten slotte ga ik in deze brief

nog in op de praktische samenwerking tussen het OM en de beroepsgroepen.

Reikwijdte van het beroepsgeheim

In het actieplan rijksbrede aanpak van fraude5

is al kort ingegaan op

de ontwikkeling dat de dienstverlening van advocaten en notarissen zich over een

steeds breder terrein is gaan uitstrekken, waardoor ook het domein waarbinnen

een beroep wordt gedaan op het sectorale beroepsgeheim zich verder verbreedt.

Het spanningsveld dat bestaat tussen de geheimhoudingsplicht en het daarmee

samenhangende verschoningsrecht enerzijds en het belang van voortvarende

opsporing en vervolging anderzijds wordt hierdoor vergroot.

De gesprekken die met het OM, de NOvA en de KNB worden gevoerd zijn er op

gericht concrete praktijksituaties te inventariseren waarbij er mogelijk sprake is

van onduidelijkheden over de situaties waarin het beroepsgeheim kan worden

ingeroepen of sprake is van een onwenselijke uitwerking van het beroepsgeheim.

Samen met de beroepsgroepen wordt getracht meer duidelijkheid te verschaffen

over de situaties waarin er wel én de situaties waarin er geen beroep kan worden

gedaan op het beroepsgeheim. Daarbij wordt bekeken of (interne) regels moeten

worden aangepast of aangevuld en of nadere voorlichting van de

beroepsbeoefenaars wenselijk is.

De gesprekken hebben tot dusver geleid tot de constatering dat het wenselijk en

mogelijk is ten aanzien van een aantal specifieke gevallen het beroepsgeheim

nader af te bakenen. Het gaat daarbij om gevallen waarin geen sprake kan zijn

van een beroepsgeheim.

 

4 Kamerstukken II 2014-2015, 29 279, nr. 278

5 Kamerstukken II 2013–2014, 17 050, nr. 450

 

De volgende situaties zijn tot op heden geïdentificeerd:

 een verschoningsgerechtigde verricht nevenwerkzaamheden niet in zijn

hoedanigheid van advocaat of notaris (bijvoorbeeld als bestuurder van een rechtspersoon),

 

 een verschoningsgerechtigde woont besprekingen bij met geen ander doel dan

de inhoud van die besprekingen onder het bereik van het verschoningsrecht te

brengen,

 

 de (bedrijfs)administratie wordt bij een verschoningsgerechtigde

ondergebracht met geen ander doel dan die administratie onder het bereik van

het verschoningsrecht te brengen, en

• een verschoningsgerechtigde wordt bij correspondentie in de cc

meegenomen met geen ander doel dan de inhoud van die correspondentie

onder het bereik van het verschoningsrecht te brengen.

Volgens het bestaande (wettelijk) kader is er in bovengenoemde gevallen geen

sprake van een beroepsgeheim en kan er dus ook geen beroep worden gedaan op

het verschoningsrecht. Niet alle informatie die wordt gedeeld met een

verschoningsgerechtigde valt onder het verschoningsrecht. Daarvoor moet sprake

zijn van informatie die verband houdt met de hulpverleningstaak die de

verschoningsgerechtigde uitoefent (in dit geval een ‘advocatuurlijke

werkzaamheid’) en die ‘als zodanig is toevertrouwd’ aan de

verschoningsgerechtigde. Desondanks wordt er in deze gevallen met regelmaat in

opsporingsonderzoeken een beroep gedaan op het verschoningsrecht. Dit heeft

tot gevolg dat de opsporing onnodig wordt vertraagd en er onnodig gerechtelijke

procedures volgen. De NOvA onderzoekt of het mogelijk is om in de toelichting

van de regelgeving de grenzen van het verschoningsrecht duidelijker te

markeren.

 

Modernisering Wetboek van Strafvordering

 

Zoals hierboven reeds aangegeven, worden bij de modernisering van het Wetboek

van Strafvordering ook de regels met betrekking tot het professioneel

verschoningsrecht onder de loep genomen. Over dit onderwerp wordt intensief

overlegd met de ketenpartners en de betrokken beroepsgroepen. In de recent aan

Uw Kamer gezonden Contourennota zijn de hoofdlijnen van de door mij

voorgestane wijzigingen beschreven. Een aantal van deze wijzigingen raakt aan

de in deze brief beschreven problematiek. Graag ga ik in deze brief dan ook nader

op die wijzigingen in.

 

Reikwijdte

 

Het verschoningsrecht is voorbehouden aan bepaalde beroepsgroepen en kan

slechts worden ingeroepen in verband met bepaalde, in het algemeen belang

noodzakelijke, hulpverleningstaken. Zoals hierboven aan de orde kwam is er een

ontwikkeling waar te nemen dat verschoningsgerechtigde beroepsbeoefenaren

daarnaast ook andere werkzaamheden en activiteiten zijn gaan uitvoeren, die

soms geheel buiten de reguliere beroepsuitoefening vallen. Gedacht kan worden

aan de hierboven genoemde nevenfunctie van een verschoningsgerechtigde als

bestuurder van een rechtspersoon. In de opsporingspraktijk loopt men er tegen

aan dat in voorkomende gevallen ook ten aanzien van dergelijke activiteiten een

beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht. Hierdoor ontstaan in de praktijk

discussies en procedures over de vraag in hoeverre bepaalde informatie onder het

verschoningsrecht valt. Ter ondersteuning van bovengenoemd traject om samen

met de beroepsgroepen te bekijken welke informatie wél en welke informatie níet

onder het beroepsgeheim – en daardoor onder het verschoningsrecht - valt, wordt

voorgesteld in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering explicieter dan

voorheen tot uitdrukking te brengen dat het verschoningsrecht zich beperkt tot de

wetenschap en werkzaamheden welke verbonden zijn aan de hulpverleningstaak

van het beroep in het kader waarvan het verschoningsrecht is toegekend.

Doorbreking

Het verschoningsrecht is niet absoluut. Zo kunnen, op grond van het huidige

artikel 98 Sv, stukken die voorwerp van het strafbare feit uitmaken (corpora) of

tot het begaan daarvan hebben gediend (instrumenta), bij

verschoningsgerechtigden in beslag genomen worden. Het originele vervalste

geschrift dat aan een advocaat in bewaring is gegeven, kan dus bijvoorbeeld

inbeslaggenomen worden.

Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn jurisprudentie erkend dat in zeer

uitzonderlijke individuele gevallen het belang van de waarheidsvinding kan

prevaleren boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt beschermd (zie

bijv. HR 14 oktober 1986, NJ 1987/490 en HR 28 februari 2012, NJ 2012/537,

m.nt. Legemaate). In een dergelijk geval kan het professioneel verschoningsrecht

worden ‘doorbroken’. Dat betekent dat de verschoningsgerechtigde informatie

gebruikt kan worden in de zaak. Een dergelijke ‘doorbreking’ kan bijvoorbeeld aan

de orde zijn wanneer sprake is van een crimineel samenwerkingsverband tussen

de cliënt en de verschoningsgerechtigde. Zoals in de Contourennota aangegeven,

ben ik voornemens de mogelijkheid tot doorbreking van het verschoningsrecht te

codificeren. Daarbij zal ook de procedure om vast te stellen of van een

doorbrekingssituatie sprake is nader worden uitgewerkt.

 

Procedure

 

Daar waar discussies over de reikwijdte van het verschoningsrecht ontstaan, is

het van belang dat in een heldere en effectieve procedure, die met voldoende

waarborgen is omkleed, wordt beoordeeld of de informatie onder het

verschoningsrecht valt.

In het huidige Wetboek van Strafvordering is in artikel 98 voorzien in een

dergelijke procedure voor de inbeslagneming bij verschoningsgerechtigden. Per 1

maart jongstleden is in dit artikel verduidelijkt dat de rechter-commissaris degene

is die terzake beslist. Ook zijn bij die gelegenheid termijnen ingevoegd

waarbinnen een eventueel beklag tegen de beslissing van de rechter-commissaris

en een beroep in cassatie behandeld moeten worden. Zoals in de Contourennota

aangegeven, zal bekeken worden of een verdere verbetering van de huidige

procedure mogelijk is. Uit de gesprekken met de beroepsgroepen zijn in ieder

geval als onderwerpen naar voren gekomen het bereik van de procedure als het

gaat om verschoningsgerechtigd materiaal aangetroffen bij derden en de regeling

van de adviserende rol van een vertegenwoordiger van de beroepsgroep (de

deken of de ringvoorzitter) in de procedure bij de rechter-commissaris.

De praktische samenwerking tussen de beroepsgroepen en het Openbaar

Ministerie.

In de gesprekken met de beroepsgroepen is gesproken over mogelijkheden om de

praktische samenwerking te verbeteren. Zo bekijkt het OM nu, in overleg met de

beroepsgroepen en het Bureau Financieel Toezicht (BFT), op welke wijze het

tuchtrecht beter kan worden benut bijvoorbeeld bij mogelijke misstanden of om

meer duidelijkheid te verkrijgen over de reikwijdte van een beroep op de

geheimhoudingsplicht. In dit kader staat een beleidsmatig overleg tussen het BFT

met de Landelijke Officieren van Justitie in december gepland.

Er vinden daarnaast gesprekken plaats over hoe de informatievoorziening tussen

OM, de beroepsgroepen en het BFT kan worden verbeterd. Het BFT en het OM

werken momenteel aan een brief die meer duidelijkheid zal geven over welke

informatie onderling kan worden uitgewisseld.

 

Tot slot

 

Ik ben van mening dat er met bovenstaande benadering een goede balans kan

worden bereikt tussen het belang van het beroepsgeheim en het professioneel

verschoningsrecht enerzijds en het belang van een voortvarende opsporing van

ernstige ondermijnende criminaliteitsvormen als omkoping, fraude en witwassen

anderzijds. De komende tijd zal in overleg met OM, NOvA en KNB verder worden

gewerkt aan de uitwerking van de voorgenomen maatregelen en zal aan de hand

van concrete praktijksituaties worden bekeken of, en zo ja welke, aanvullende

maatregelen nodig zijn om eventuele onduidelijkheden weg te nemen en hoe de

werking van het verschoningsrecht kan worden versterkt. De effectiviteit van

ingevoerde maatregelen zal na verloop van een relevante periode worden

geëvalueerd. Ik zal uw Kamer op de geëigende momenten informeren over het

verdere verloop.

 

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur