Den Haag / Rotterdam / Haaksbergen - Meervoudige Kamer Afd. Rechtspraak Raad van State verklaart een hoger beroep in een opmerkelijk Rotterdamse zaak (vanaf 2006) gegrond. Parallellen met de Enschedese vuurwerkrampzaak.
In deze zaak ging het om een terugvordering door het Rotterdamse College van B. en W. bij een Rotterdamse inwoner en eigenaar van een klein Rotterdams Bouwbedrijf (appellant) waarvan de invordering werd overgedragen aan deurwaarder(s) met het verzoek om over te gaan tot beslaglegging op een aantal panden welke appellant respectievelijk het bouwbedrijfje in eigendom toebehoorden.
Appellant die in een reeks procedures was verwikkeld vanaf 2006 met de gemeente Rotterdam legde het omvangrijke dossier neer bij een juridisch adviseur kantoorhoudende te Haaksbergen met verzoek o.g.v. algemeen openbaarheidsbelang om openbaarmaking en inzichtelijkheid te verkrijgen van de Rotterdamse bestuursbesluitvormingsprocessen en om afschriften te verkrijgen van door deurwaarder(s) namens en in opdracht van de gemeente Rotterdam gelegde beslagleggingschrifturen t.a.v. een aantal panden van appellant.
Op 20 januari 2017 diende de gemachtigde werkzaam als juridisch adviseur bij een Rechtspraktijk een rekest in o.g.v. de toepasselijke wetten bij het Rotterdamse dagelijks bestuur welke door B. en W. werd afgewezen op 3 mei 2018
Op 22 juni 2018 diende gemachtigde een Awb-bezwaarschrift in waarbij o.a. het navolgende naar voren werd gebracht:
Het bezwaarschrift richt zich tegen alle onderdelen van de beschikking van 3 mei voornoemd.
Op blz. 2 van het bestreden besluit komt het bestuursorgaan ten onrechte tot de conclusie dat het openbaarmakings-verzoek niet gericht zou zijn op openbaarmaking. Echter o.a. De Enschedese vuurwerkrampzaak leert dat waarheidsvindingbelang een belang is waarop de WOB ziet. Zie daartoe o.a.
en
https://rudibakker.nl/pdf/adviesrapport_Overkleeft_Verburg_04_08_2015.pdf
Aan beide vindplaatsen en daaruit voortgevloeide jurisprudentie kan sjabloonwerking worden toegekend t.a.v. de onderhavige Rotterdamse zaak. Zowel in de Rotterdamse als wel Enschedese zaak lopen de zaken via een zogeheten Concernstaf.
De openbaarmaking werd verzocht o.g.v. een geduid rekest waarbij o.a. o.g.v. daarvan om alle informatie en stukken en afschriften van documenten, email-en faxafschriften alsmede van overige informatiedragers te verstrekken m.b.t. en in relatie met het beslag welke de gemeente Rotterdam heeft gelegd in 2009 op de woning(en) – waarvan verzoeker in 2009 eigenaar was – resp. de woning aan de Xxxlaan XX- Rotterdam, alsmede de woning(en) aan de ZZZstraat XX, XX en XX te Rotterdam, alsmede de woning(en) aan de ZZZstraat XX en eveneens te Rotterdam
De strekking van het verzoek om beslaglegging van de panden en het oogmerk van die beslaglegging, alles gedaan door het bestuursorgaan van Rotterdam valt onder de WET. Eveneens geldt zulks t.a.v. afschriften m.b.t. huurbedragen die zijn ontvangen ten gunste van de gemeente Rotterdam gedurende het tijdvak van beslag t/m de openbare veiling. Gemachtigde wees B. en W. er op dat een gerechtsdeurwaarder een openbaar ambtenaar is, benoemd door de Kroon, doch vaak ook gelijktijdig ondernemer is met zijn eigen incasso-praktijk. Maar i.c. is B. en W. de opdracht-gevende bestuursorgaan t.a.v. het gelegde beslag en executie alsmede ook verantwoordelijk voor het niet na-leven van de beslagvrijevoetregelgeving. Dat het handelen of niet-handelen van een gerechtsdeurwaarder en veilingnotaris kan worden getoetst aan het tuchtrecht ontslaat B. en W. niet van de gemeentelijk zorg- en zorgvuldigheidsplicht die B. en W. dient te betrachten ook jegens reclamant
In de beschikking verwart B. en W. de civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens bestuursrechtelijk onzorgvuldig handelen met de belangen die cliënt heeft in civielrechtelijke procedures, aldus gemachtigde. Of appellant wel of niet een civielrechtelijk belang heeft bij de o.g.v. de wet gevraagde stukken is niet relevant, aldus gemachtigde. T.a.v. de Wet geldt immers niet het individueel belang maar het algemeen belang dat met openbaarheid is gediend. Anders gezegd: Bestuursorganen maar ook advocatenbehoren geen zaken onder “de pet” te houden.
Stukken die ontbreken zijn documenten in de zin van de Wet betreffende nadere informatie over de aflossingen die gedaan zijn door appellant en de incassokosten die bij appellant in rekening gebracht zijn, en over de vele niet alleen financieel maar ook psychisch belastende beslagleggingen.
Verder ontbreekt nadere informatie die gegeven wordt over alle beslagen die in opdracht van de gemeente Rotterdam gelegd zijn op de rekening van reclamant en diens echtgenote en gegevens over hun vermogen (waaronder ook het onroerend goed dat op hun naam staat), omdat al die vorderingen vanaf 2009 nauw met elkaar verweven zijn.
Ook ontbreken de documenten/stukken t.a.v. de gegevens t.a.v. over alle executiemaatregelen en beslagen die deurwaarderskantoor getroffen c.q. gelegd hebben. Want als beslag gelegd is zonder dat dit resultaat heeft, zijn er wel kosten hiermee gemoeid. m.n. de kosten die door de bank in rekening gebracht zijn, en een steeds hoger wordende rekening van de deurwaarder. Daarom moet ook stukken in afschrift worden gegeven t.a.v. de gegeven informatie van alle beslagen en executiemaatregelen die hebben plaatsgevonden vanaf 2009
Verder ontbreken er documenten van de vorderingen en de inningskosten die in rekening zijn gebracht bij cliënt (reclamant) en zijn echtgenote dus ook alle kosten van de deurwaarder en andere kosten.
BIJ BESCHIKKING VAN 24 OKTOBER 2018 HEEFT B. en W. van ROTTERDAM HET BEZWAAR VAN RECLAMANT NIET-ONTVANKELIJK VERKLAARD.
Door voornoemde gemachtigde werd beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam die na zitting van 27 mei 2019 het beroep ongegrond verklaarde.
Vervolgens stelde gemachtigde hoger beroep in bij de Raad van State die korte metten maakte met het Rotterdamse besluit en de ingeroepen uitzonderingsbepalingen. De meervoudige kamer van de Raad van State hoger heeft het hoger beroep gegrond verklaard onder vernietiging van de beschikking op bezwaar van B. en W. van Rotterdam en de uitspraak van de Rotterdamse Rechtbank en draagt de gemeente Rotterdam op het huiswerk opnieuw te doen onder veroordeling betaling van de proceskosten.
Na deze terugverwijzing door de Raad van State in 2020 namen B. en W. (Stadsdeel) een nietuwe beschikking op bezwaar welke strekte tot wederom een negatieve beschikking waartegen beroep werd ingesteld vervolgd met wederom hoger beroep bij de Raad van Staten door de pandeigenaar
Vandaag staat deze zaak op de zittingsrol van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State.