Levert een advocaat die gelijktijdig kan optreden als plaatsvervangend rechter of als rechter bij een rechtscollege die is belast met advocatentucht-rechtspraak o.g.v een nationale wet, in casu de Advocatenwet, strijd op met het EVRM en/of BuPo-Verdrag ?

26-04-2017 13:38

Verzoek aan Nederlandse Hof van Discipline tot stellen van prejudiciële vragen.

Het is voor een Nederlandse Rechts-praktijk/Juridisch Adviesbureau een reden tot zorg dat er collega juridische dienstverleners zoals bijv. advocaten zijn die naast advocaat ook fungeren als plaats-vervangend rechter. Daarnaast kunnen Nederlandse advocaten lid zijn van een Nederlands rechterlijk Colleges zoals de Raad en Hof van Discipline. De Nederlandse Wet laat dit toe weshalve de schijn reeds ontstaat van een niet-onafhankelijke en niet-onpartijdige rechter.

 

Art. 120 van de Nederlaandse Nederlandse Grondwet verbiedt het Hof van Discipline de wet i.c. de Advocatenwet zelf te toetsen weshalve een Nederlandse Rechtspraktijk /Juridisch Adviesbureau het Hof van Discipline als hoogste nationale advocatentuchtrechtsinstantie heeft verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie te Luxemburg. De verzoeker beroept zich daarbij o.a. op art 47 van het EU-Handvest. 

 

IS ADVOCATENTUCHTRECHT KLUCHTRECHT ?

 

Deze vraag kwam bij justitiabelen boven drijven bij het lezen van een artikel op rechtenforum.nl van 15 februari 2017 waarbij wordt gerelateerd aan een beslissing van het Hof van Discipline van 30 januari 2017 m.b.t. een 11 jaar slepende rechtszaak.

 

Is deze beslissing van het HvD slechts een topje van de ijsberg over het disfunctioneren van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in het resorts Rotterdam, Den Haag en de Raad van Discipline in Den Haag, en in het bijzonder de voormalige Deken ?

 

Het HvD is gehouden aan een litigieus dekenonderzoek en eerdere beslissing van de RvD Den Haag. De beslissing van het HvD maakt niet de feiten duidelijk van een meer dan 11 jaar slepend tuchtrechtelijk geschil vanwege het vorderen van overlijdensschade. Het is onmogelijk gebleken om dekenonderzoeken bij de RvD en HvD ter discussie te stellen.

 

Deken mr. D. verweert zich dat de klachten zich richten tegen het systeem van het dekenale toezicht. Voor het verweer van mr. D. ontbeert in het tuchtrechtelijk proces aan elke feitelijke grondslag. Mr. D. miskent dat het juist gaat over het handelen en nalaten inzake zijn persoonlijk functioneren als deken en in strijd met de wet handelde, in casu artikel 46c lid 2.

 

Het dekenonderzoek heeft onmiskenbaar aangetoond, in een meer dan 11 jaar slepende tuchtrechtelijke procedure, extreem partijdig te zijn en op grove wijze het maatschappelijk vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden. De Advocatenwet is duidelijk (Artikel 46c lid 2, oud stelt nadrukkelijk: 'De deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht'). Maar dat heeft voor opeenvolgende dekens in de ressorts Rotterdam en Den Haag redenen daar heel selectief mee om te gaan met een vooringenomen en eenzijdig partijdig beroep op hun beleidsvrijheid. Van een onafhankelijk klachtenonderzoek op basis van feiten en omstandigheden is geen sprake.

 

Opeenvolgende dekens hebben vanaf 2005, in het bijzonder in de resorts Rotterdam en Den Haag in deze zaak cruciale feiten en omstandigheden van de klachten jarenlang buiten tuchtrechtelijk onderzoek gelaten. Feiten en omstandigheden die nadelig zijn voor de beklaagde advocaten/dekens zijn willens en wetens onbehandeld gebleven en niet weersproken. Daarmee hebben dekens de tuchtgerechten misleid.

 

Het gaat is deze slepende zaak ook over het moraal van de advocatuur en de basale beginselen van de rechtsstaat, die ook voor advocaten en hun tuchtrecht zou moeten gelden. Ook voor de dekenale ambtsvoorganger van de deken in deze tuchtzaak. Zowel de deken alswel diens ambtsvoorganger(s) hadden zich moeten realiseren dat met het aanvaarden van mr. D in een dubbelfunctie van deken en (partijdige) advocaat als zijn rechtsbijstand verlener van C, het vertrouwen in de advocatuurlijke tuchtrecht en de daaraan verbonden tuchtrechtspraak ernstig gevaar zou lopen inzake ethiek en integriteit. Mr. D. en zijn confrère van de Orde Den Haag begaven zich later willens en wetens opnieuw op glad ijs in deze tuchtzaak door wederzijdse tuchtklachten tegen hun te onderzoeken.

 

Ook heeft het HvD in haar beslissing niet meegewogen dat een deken de hoeder is van de balie en daarmee het vertrouwen in de hele advocatuur heeft geschaad. Desloover is met de beslissing van het HvD wel heel erg gemakkelijk vanaf gekomen met een waarschuwing. Het HvD geeft daarmee een verkeerd signaal af naar de maatschappij en politiek en draagt niet bij tot herstel van vertrouwen in een eigen advocatuurlijke rechtspraak. Een stevigere disciplinaire sanctie zou meer maatschappelijk recht doen aan de ernst van de misdraging van een toezichthouder, in casu mr D, op de advocatuur en het recht op een eigen tuchtrecht. Het HvD heeft echter hierin een discretionaire bevoegdheid om hierin te beslissen.

 

Deze zaak verdient brede politieke, maatschappelijke en in het bijzonder media aandacht om diep ingewortelde misstanden in het dekenale advocatenluchtrecht en de daaraan verbonden tuchtrechtspraak aan de orde te stellen, aldus valt te lezen op https://rechtenforum.nl/forum/thread/title/Advocaten+tuchtrecht+is+advocaten+kluchtrecht/t/45773/ met reacties.

 

Zie ook op https://emls.webnode.nl/news/is-advocatentuchtrecht-kluchtrecht/  

 

***************

Opm. EMLS

In EU-Lidstaat Nederland is het nog mogelijk dat een advocaat in verschillende hoedanigheden kan/mag optreden. De Nederlandse advocaat kan optreden als deken, als plaatsvervangend rechter, als curator, als lid van de Raad van Toezicht Orde van Advocaten, als mediator en als advocatentuchtrechter. Nederland heeft geen Constitutioneel Hof. De overige EU-Lidstaatlanden wel.  

Wordt vervolgd............... !

 

==============================

EMLS

Utrecht / Haaksbergen, 26 april 2017