‘TNO pleegde fraude om oorzaak vuurwerkramp Enschede te verhullen’
Bijna twee decennia na de vuurwerkramp in Enschede levert het immense onderzoeksdossier nog altijd nieuwe geheimen op.
Volgens nieuw review-onderzoek van 2014 tot 2018, uitgevoerd in opdracht van de Expertgroep Klokkenluiders in Utrecht, heeft onafhankelijk onderzoeksinstituut TNO een dubieuze rol gespeeld in technische onderzoeken van de ramp.
Hierdoor bestaat tot nu toe een vertekend beeld over de werkelijke oorzaak van de ramp en de betrokkenheid van de Fireworks-directie. Ook is er nog altijd discussie tot op hoog niveau of vuurwerkbranden met water moeten worden geblust.
Voormalig Europarlementariër Paul van Buitenen beschuldigt het TNO ervan wetenschapsfraude te hebben gepleegd in de nasleep van de Enschedese vuurwerkramp. Op basis van een intensieve studie concludeert de voormalig klokkenluider dat het onderzoeksinstituut medeverantwoordelijkheid draagt voor de strafrechtelijke veroordeling van de directie van vuurwerkbedrijf SE Fireworks. Ook zou het handelen van TNO brandweerlieden in gevaar hebben gebracht.
Het is dinsdag 11 oktober 2005. Het militair oefenterrein dichtbij de stad Stalowa Wola in het zuidoosten van Polen ligt er vredig bij, maar dat zal spoedig veranderen. Onafhankelijk onderzoeksinstituut TNO heeft het terrein namelijk afgehuurd voor een grote vuurwerkproef. Het betreft de voorlaatste reeks testexplosies van evenementenvuurwerk in een grootschalig Europees onderzoek, het zogeheten Chaf-project, dat wordt gehouden naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede. Hierbij wordt onder meer gekeken naar een betere methode om vuurwerk te classificeren. Behalve medewerkers van het TNO en de brandweer, is er ook een delegatie ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het RIVM aanwezig.
De Poolse proef krijgt een bizarre wending wanneer een partij van 5000 kilo licht evenementenvuurwerk (vuurpijltjes zonder stok, klasse 1.4), die verpakt zit in een hermetisch afgesloten container, op afstand via een elektronische ontsteker in brand wordt gestoken. Na seconden voltrekt zich een gigantische explosie. Brokstukken van de ontplofte container komen 500 meter verderop terecht. Op filmbeelden is te zien dat de explosie zich manifesteert als een rood-oranje paddestoel, omringd door grijze stofwolken.
De brokstukken vliegen de TNO-medewerkers, pyrotechnici, brandweerdeskundigen en beleidsmakers om de oren. In de omgeving sneuvelen zelfs ruiten van huizen. De overlast voor de buurt is dermate groot dat de proef niet mag worden herhaald. Een proef met mortierbommen van 6 inch, die veel zwaarder zijn – klasse 1.1 – dan de vuurpijltjes zonder stok, wordt echter driemaal gedaan. Elke keer is de reactie veel minder heftig dan bij die ene proef met het lichte vuurwerk in de container. De verbazing bij de aanwezigen is groot. Niemand had verwacht dat licht geclassificeerd evenementenvuurwerk met zo’n enorme kracht zou kunnen exploderen.
Herinneringen aan Enschede
Het Europese Chaf-project, waarvan de proef in Polen deel uitmaakt, is opgezet naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede. En inderdaad roepen de beelden van de Poolse ontploffing herinneringen op aan die zaterdag in mei 2000, waarop zich in Enschede een van de grootste naoorlogse rampen van ons land voordoet. Het begint met een brand bij opslagbedrijf SE Fireworks, gevestigd aan de Tollensstraat in de woonwijk Roombeek. De brandhaard bevindt zich in een grote bunker, die zeventien compartimenten voor vuurwerkopslag bevat.
De Enschedese brandweer, met 22 man uitgerukt, blust de brand in één van de compartimenten van de bunker met water. Na twintig minuten lijkt het vuur onder controle, maar korte tijd later ontwikkelt zich boven een van de andere compartimenten een vuurtong. Daarna gaat het snel mis. Na enkele minuten volgen er met korte tussenpozen drie enorme explosies die de omgeving in een inferno veranderen. Vier brandweerlieden en 19 omwonenden komen om. Er zijn bijna duizend gewonden. Honderden huizen vliegen in brand of raken ontzet, en vele bewoners verliezen huis en haard. De financiële schade bedraagt in totaal 430 miljoen euro.
De dag na de ramp begint het zogenoemde Tolteam van de recherche – vernoemd naar de Tollensstraat, waar het bedrijf gevestigd is – te speuren naar informatie over de toedracht van de ramp en wie ervoor verantwoordelijk zijn. Heel Nederland leeft mee en het kabinet installeert een regeringscommissie onder leiding van oud-ombudsman Marten Oosting.
De eigenaren van SE Fireworks, Rudi Bakker en Willy Pater, worden direct verantwoordelijk gehouden voor de catastrofe en zitten binnen een week achter de tralies. Ruim een half jaar later wordt Enschedeër André de Vries opgepakt op verdenking van brandstichting bij SE Fireworks.
In 2002 volgen de strafprocessen. De beide directeuren krijgen een celstraf van een half jaar voor overtreding van de milieuvergunning. André de Vries wordt veroordeeld tot 15 jaar. De beelden van zijn veroordeling, gemaakt door RTV Oost, krijgen landelijke bekendheid doordat de Enschedeër tijdens het voorlezen van het vonnis opspringt en in alle toonaarden zijn schuld ontkent.
In 2003 wordt De Vries in hoger beroep vrijgesproken, mede door verklaringen van twee kritische rechercheurs van het Tolteam: Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn. Ook de Fireworks-directeuren gaan in hoger beroep, maar voor hen loopt dat minder goed af: hun celstraf wordt met een half jaar verzwaard. Volgens de rechters kan het duo dood door schuld worden verweten door de opslag van te veel en te zwaar vuurwerk. De gevangenisstraf van één jaar wordt bekrachtigd door de Hoge Raad.
De ramp in Enschede, en de lange nasleep ervan, is onderwerp van een recent onderzoek door Paul van Buitenen (Breda, 28 mei 1957). Deze gewezen EU-ambtenaar verwerft internationale bekendheid als hij in 1999 als klokkenluider een doorslaggevende rol speelt bij het aftreden van de Europese Commissie. Later haalt hij met zijn politieke partij Europa Transparant twee zetels in het Europees parlement met een programma dat vooral is gericht op het bestrijden van fraude, corruptie en vriendjespolitiek binnen de Europese overheidsinstellingen.
DE GEHEIMEN VAN ENSCHEDE
Tien jaar na de vuurwerkramp in Enschede, 2010, is een kantelpunt in de historie van de catastrofe. Begin 2010 besteed ik met RTV Oost-collega Frans Strikker nog eens aandacht aan de merkwaardige rol van politie, justitie en de rijksoverheid tijdens en na de ramp. De nieuwe inzichten die door ons graafwerk naar boven komen, vormen aanleiding voor Justitie om in mei 2010 een nieuw feitenonderzoek aan te kondigen. Een team nieuwe rechercheurs gaat aan de slag, maar hun speurtocht loopt in 2012 uit op een deceptie. Twee ontslagen rechercheurs, Jan Paalman en Charl de Roy van Zuydewijn, ontdekken met mij dat cruciale getuigen en documenten die opheldering zouden kunnen verschaffen over onbeantwoorde kwesties, niet zijn geraadpleegd. Voormalig rechercheur Paalman ziet zelfs een complot: ‘De vuurwerkramp kan wel opgelost worden, maar dat mag niet van hogerhand.’ In een poging om de waarheid alsnog boven water te krijgen, schakelt hij de Expertgroep Klokkenluiders in. Die geeft voormalig europarlementariër Paul van Buitenen opdracht om nog één keer grondig onderzoek te doen. Zijn rapport is onlangs verschenen, maar alleen in kleine kring bekend. Dankzij onder meer de aanklacht tegen het onderzoeksinstituut TNO, krijgt het vuurwerkramp dossier, 18 jaar na dato, een nieuwe wending.
Ik heb het dossier van de vuurwerkramp altijd intensief gevolgd en vanaf 2010 research gedaan aan de hand van gesprekken met hoofdrolspelers. Omdat politie, justitie en het Rijk na 2012 niets meer deden, maar er nog veel vragen onbeantwoord bleven, ben ik in het rapport van Van Buitenen gedoken. Het lijkt een oude kwestie, maar niets is minder waar. Op basis van de bevindingen van Van Buitenen heb ik dit artikel geschreven. In zijn onderzoek, dat vier jaar heeft geduurd, legt hij zaken bloot die politie en justitie – al dan niet bewust – hebben laten liggen. De slachtoffers van de ramp in Enschede hebben recht op openheid van zaken.
Sinds 2010 is Van Buitenen, die de politiek in 2009 de rug heeft toegekeerd, verbonden aan de stichting Expertgroep Klokkenluiders, die is opgericht om klokkenluiders te helpen en justitiële dwalingen aan de kaak te stellen. De Expertgroep raakt betrokken bij de vuurwerkramp als oud-rechercheur Paalman van het Tolteam zich als klokkenluider meldt met twijfels over de waarheidsvinding in het onderzoek rond de vuurwerkramp. Van Buitenen start namens de Expertgroep in 2014 een onderzoek naar de strafrechtelijke vervolging in dezen, en naar het handelen van de overheid.
Tijdens het bestuderen van de verschillende onderzoeken, rapportages en documenten, valt Van Buitenen naar eigen zeggen van de ene verbazing in de andere. Op 9 oktober van dit jaar legt hij de laatste hand aan zijn onderzoek. Het rapport telt meer dan duizend pagina’s.
Van Buitenen bestudeerde duizenden pagina’s strafdossiers, het onderzoek van de regeringscommissie-Oosting en de resultaten van technisch onderzoek door het TNO en het Nederlands Forensisch Instituut. Hij bekeek het vergunningentraject van de gemeente, de verslagen van de controles bij SE Fireworks, rapporten van de diverse veiligheidsinspecties en een Europees onderzoek naar de oorzaak van massa-explosies en classificatie van vuurwerk. Daarnaast voerde hij tientallen gesprekken met hoofdrolspelers en deskundigen. Zijn ervaringen deelt hij met enkele Tweede-Kamerfracties, en hij geeft een lezing achter gesloten deuren aan de gemeenteraad van Enschede.
Dubieus
De oud-Europarlementariër zegt een reeks misstanden te hebben ontdekt waarbij diverse overheden volgens hem een kwalijke rol hebben gespeeld. Voor één van die misstanden is, zo beweert hij, het onafhankelijke onderzoeksinstituut TNO verantwoordelijk.
Van Buitenen rapporteert dat het TNO zichzelf tegenspreekt over de oorzaak van de vuurwerkramp in Enschede. Zo meldt het onderzoeksinstituut enerzijds in 2001 aan Justitie dat er bij SE Fireworks op de rampdag te veel en te zwaar vuurwerk opgeslagen is geweest, en dat dit de oorzaak is geweest van de ramp. Anderzijds doet het onderzoeksinstituut een aanvraag bij de Europese Unie voor financiering van een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede omdat de oorzaak daarvan niet te achterhalen is en de gigantische explosies onverklaarbaar zijn.
Van Buitenen rapporteert dat TNO zichzelf tegenspreekt
Van Buitenen: ‘Het optreden van het TNO in 2001 is dubieus. Enerzijds laat het onafhankelijke onderzoeksinstituut hier de oren hangen naar het OM en anderzijds verklaart het het haaks daarop in een verzoek voor Europese subsidie.’
Een jaar na de veroordeling van de Fireworks-directie, krijgt het TNO inderdaad het gevraagde Europese gemeenschapsgeld om meerdere proeven met evenementenvuurwerk te kunnen doen. Het doel is de oorzaak van de vuurwerkramp vast te stellen en de heftigheid en invloed van de explosies te kunnen verklaren.
Intussen bereidt Justitie zich in 2002 voor op het hoger beroep tegen de SE Fireworks-directie, gewapend met de TNO-rapportage die stelt dat er bij het bedrijf op de rampdag te veel en te zwaar vuurwerk heeft gelegen en dat dit de oorzaak is geweest van de vuurwerkramp. In het hoger beroep tegen de twee directeuren van SE Fireworks, in 2003, tillen de rechters zwaar aan de door het TNO onderschreven beschuldiging van Justitie.
In zijn rapport reconstrueert Van Buitenen hoe het TNO Justitie te hulp is geschoten bij het scenario van ‘te veel en te zwaar’ vuurwerk op de rampdag. Die reconstructie begint al op de eerste dag na de vuurwerkramp, als een groep milieu-rechercheurs van het Tolteam naar informatie speurt over de hoeveelheid vuurwerk die op de rampdag bij het bedrijf opgeslagen is geweest, en over de gevarenklassen daarvan.
Bestellijsten, facturen en filmbeelden
Doordat het terrein oogt als oorlogsgebied waar bijna geen steen meer op de andere staat, gaan de rechercheurs, samen met specialisten van het TNO en het NFI, bij internationale leveranciers op zoek naar voorraadlijsten, documenten met bestellingen en facturen voor SE Fireworks uit mei 2000.
Paul van Buitenen "Op basis van inschattingen en een aanname is de hoeveelheid vuurwerk berekend, maar die cijfers kloppen niet"
Die onderzoekslijn vergt geduld, maar de politiek en de samenleving willen snel antwoorden. De druk op de onderzoekers is dus groot. Bij diverse landen moeten echter eerst rechtshulpverzoeken worden gedaan, 177 in totaal, voordat de informatie binnenkomt.
Het Tolteam, het TNO en het NFI bekijken ook filmbeelden die gemaakt zijn van de ramp. Zo heeft RTV-Oost-medewerker Danny de Vries de explosies gefilmd vanuit de Tollensstraat en Roomweg, en Jack Huijgens en Gerrit Poort van de andere kant, vanaf het dak van het huidige Balengebouw. Die beelden worden frame voor frame bekeken. Ook wordt tijdens de politieverhoren beide directeuren naar de voorraden gevraagd. SE Fireworks mede-eigenaar Rudi Bakker praat honderduit en beweert stellig dat er alleen vuurwerk aanwezig is geweest van de lichtste gevarenklasse: 1.4. Zijn compaan Willy Pater kiest een andere strategie: hij zwijgt vooral.
Begin 2001 raakt het geduld in politiek Den Haag op. De commissie-Oosting moet nu toch eens met z’n onderzoeksrapport komen. Het land wil antwoorden. Oosting presenteert op donderdag 28 februari het langverwachte rapport. De conclusie is dat bij het vuurwerkbedrijf op de rampdag te veel en te zwaar vuurwerk heeft gelegen en dat de overheid tekort is geschoten in het toezicht en de handhaving. Die conclusie neemt Oosting één op één over van de bevindingen van Justitie, gerapporteerd door het TNO.
De conclusies van Oosting – feitelijk de conclusies van Justitie en het TNO, aldus Van Buitenen – zijn ingegeven door inschattingen van de opslaghoeveelheid (177 ton evenementenvuurwerk van klasse 1.4 en 1.3) en de aanname, op basis van de filmbeelden van Danny de Vries, Jack Huijgens en Gerrit Poort, dat er klasse 1.1 vuurwerk (massa-explosief, zoals bovengenoemde 6 inch mortierbommen) moet hebben gelegen. De hoeveelheid massa-explosief vuurwerk wordt later geschat op 800 kg. Deze gegevens staan in de tenlastelegging en dagvaarding van beide directeuren en worden genoemd door de commissie-Oosting, die op 28 februari 2001 haar rapport presenteert.
Paul van Buitenen: ‘Op basis van inschattingen en een aanname is dus de hoeveelheid vuurwerk berekend, maar die cijfers kloppen niet. Ik heb de gegevens vergeleken met de bedrijfsadministratie van SE Fireworks, die is bijgehouden tot vrijdag 12 mei 2000. Hierin staat dat bij het bedrijf op de rampdag 120 ton evenementenvuurwerk lag uit de lichtste gevarenklasse: 1.4. Vuurwerk uit de zwaardere gevarenklasse lag er niet, hoewel Fireworks ook een vergunning had voor de opslag van enkele tonnen 1.3. Van de opslag van het zwaarste vuurwerk, 1.1 en dus massa-explosief, was geen sprake.’
Vuurwerk of munitie? ‘Wat wod hier verzweeg’n?! Alles plat!’
Al direct na de ramp doen er, gevoed door de heftigheid van de explosies, allerlei wilde speculaties de ronde dat er ander materiaal bij SE Fireworks heeft gelegen dan vuurwerk. Veel Enschedeërs zijn en blijven ervan overtuigd dat er munitie van Defensie opgeslagen moet zijn geweest. Ook doet er een hardnekkig gerucht de ronde dat de opslagplaats een dekmantel is voor een geheim NAVO-wapendepot in de ultra-geheime Gladio-operatie. Voor beide theorieën is geen enkel bewijs gevonden. Van Buitenen stelt dat er wel degelijk onderzoek is uitgevoerd. Hij gelooft dan ook niet in de aanwezigheid van munitie van Defensie bij SE Fireworks.
Wie daar nadrukkelijk wél in gelooft, of in elk geval duistere vermoedens koestert, is de Enschedeër Frits Pril. Enkele dagen na de ramp rijdt hij voor de camera’s van RTV Oost met z’n auto dwars door de omheining van het afgesloten gebied. Na een korte rit keert hij terug aan de Lasondersingel en schreeuwt in Twents dialect: ‘Wat wod hier verzweeg’n?!’ En vervolgens: ‘Alles plat.’
Deze uitspraken echoën na 18 jaar nog na in dit dossier. Op internet circuleert nog steeds het relaas van Pril, die in een interview beweert zeker te zijn dat er munitie op het terrein heeft gelegen. Politie en justitie reageren er niet op, maar lijken soms creatief met de waarheid om te gaan. Zo beweren beide instanties openlijk dat de bedrijfsadministratie van SE Fireworks bij de ramp in rook is opgegaan, maar volgens Van Buitenen heeft Justitie financiele boekhouding in beslag genomen bij de huisaccountant van het bedrijf, De Jong en Laan in Enschede.
‘Ik heb van eigenaar Rudi Bakker een kopie gekregen en de cijfers verwerkt in het rapport,’ zegt Van Buitenen. Hij vermoedt dat de boekhouding buiten het strafdossier is gehouden omdat de werkelijke vuurwerk voorraad bij Fireworks kleiner was dan Justitie beweerde. Dat zou ontlastend zijn geweest voor de beide directeuren in hun strafproces.
Eerdere ramp
In het strafrechtelijk onderzoek naar beide SE Fireworks-bazen ontbreekt behalve de actuele bedrijfsadministratie nog een document dat politie en justitie meer duidelijkheid had kunnen verschaffen over de oorzaak van de vuurwerkramp: een TNO-onderzoek naar een eerdere vuurwerkramp in Nederland.
Die ramp doet zich voor in Culemborg, waar op 14 februari 1991 de opslagplaats van het bedrijf MS Vuurwerk ontploft. Er vallen twee doden: de dochter en schoonzoon van de eigenaar van de onderneming. De oorzaak is een bedrijfsongeval.
Het TNO Prins Maurits Laboratorium publiceert twee maanden later, in april 1991, een rapport over deze ramp. De belangrijkste conclusie is dat licht geclassificeerd vuurwerk in grote hoeveelheden een onverwacht grote explosie kan veroorzaken. Het TNO schrijft letterlijk dat opsluiting van vuurwerk explosie versterkende effecten heeft. Ook doet het onderzoeksinstituut aanbevelingen aan de vier betrokken ministeries om de veiligheid te verbeteren, maar daar wordt niets mee gedaan. Negen jaar later, na de vuurwerkramp in Enschede, komt het Culemborg-rapport alsnog tevoorschijn.
De regeringscommissie-Oosting refereert tijdens haar presentatie op donderdag 28 februari aan de vuurwerkramp in Culemborg, maar laat buiten beschouwing dat opsluiting van het vuurwerk de kracht van de explosies in Enschede kan hebben veroorzaakt. Met het Culemborg-rapport kan Oosting de heftigheid van de ramp in Enschede verklaren, maar dat laat hij na.
Politie en justitie gebruiken het Culemborg-rapport niet in hun strafrechtelijk onderzoek, hoewel ze er wel van op de hoogte zijn. Een maand na de ramp in Enschede ligt er een exemplaar van het onderzoeksrapport op het bureau van de rechercheurs van het Tolteam. Projectleidster Isabel Mensink van het milieuteam zegt daarover in 2004 in het boek Op zoek naar de onderste steen: ‘Als je het rapport leest, wordt de ramp van 13 mei eigenlijk al voorspeld. De kracht van de vuurwerkexplosie, de twijfel over de classificatie en de veiligheidsafstanden. Het is allemaal al bekend.’
Topje van de ijsberg
In het strafdossier dat wordt aangelegd tegen de twee directeuren van SE Fireworks worden de boekhouding van het bedrijf en het Culemborg-rapport buiten beschouwing gelaten, terwijl beide documenten van essentieel belang zijn voor de waarheidsvinding. Met deze onthullingen laat Van Buitenen een duistere kant zien van het strafrechtelijk onderzoek naar de vuurwerkramp.
Waarom wordt de opgeslagen hoeveelheid vuurwerk bij Fireworks gebaseerd op inschattingen en een aanname, en waarom is het rapport van de ramp in Culemborg, dat een verklaring biedt voor de kracht van de explosies, niet toegevoegd aan het strafdossier?
Leidinggevende Hans Kamperman van het Tolteam belooft te zullen doorgaan met speurwerk wanneer exact drie jaar na de vuurwerkramp, op dinsdag 13 mei 2003, Enschedeër André de Vries in hoger beroep wordt vrijgesproken van brandstichting. Zijn verklaringen zijn zo onsamenhangend dat het Hof er niets mee kan. Ook in dit geval blijkt waarheidsvinding echter niet het hoogste doel. Het Tolteam bekijkt nog enkele onderzoekslijnen, maar er is geen sprake van een doorstart van het fanatieke speurwerk door rechercheurs.
Brandweer tegenover beleidsmakers
Het onderzoek naar de vuurwerkramp verschuift zodoende van het domein van politie en justitie naar het domein van de wetenschap. Het TNO start in 2003 met zijn door de EU gesubsidieerde Europese onderzoek naar het gedrag en de effecten van laag geclassificeerd evenementenvuurwerk. Het onderzoek richt zich op de massa-explosies in onder meer Culemborg en Enschede, die gezien de lage classificatie van het aanwezige vuurwerk, 1.4 en 1.3, niet lijken te kunnen worden verklaard.
Ook in dit geval blijkt waarheidsvinding niet het hoogste doel .Brandweer tegenover beleidsmakers
Het onderzoek naar de vuurwerkramp verschuift zodoende van het domein van politie en justitie naar het domein van de wetenschap. Het TNO start in 2003 met zijn door de EU gesubsidieerde Europese onderzoek naar het gedrag en de effecten van laag geclassificeerd evenementenvuurwerk. Het onderzoek richt zich op de massa-explosies in onder meer Culemborg en Enschede, die gezien de lage classificatie van het aanwezige vuurwerk, 1.4 en 1.3, niet lijken te kunnen worden verklaard.
De studie bevindt zich in de afrondende fase als medio 2005 de voorlaatste test wordt gehouden in Polen. Het resultaat is oorverdovend en verwoestend. En dat met slechts 5000 kilo vuurwerk van de lichte klasse 1.4.
Terug in Nederland komen de deskundigen en de brandweer direct in actie. In een brief aan het ministerie van Binnenlandse Zaken eisen zij dat de blusregels in Nederland zo snel mogelijk worden aangescherpt. In Nederland mag brandend vuurwerk van de lichtste gevarenklasse (1.4) namelijk met water worden geblust. Meerdere brandweercommandanten uiten links en rechts hun zorg over de veiligheid van hun manschappen. De ervaren brandweerofficier Rein Hulst beschrijft de dreigende crisis tussen de veiligheidsregio’s en het ministerie van Binnenlandse Zaken een aantal jaren later in zijn scriptie Een andere kijk op vuurwerk, die hij maakt voor de leergang Master of Crisis and Disaster Development.
De beroepsgroep komt lijnrecht tegenover de beleidsmakers van het verantwoordelijke ministerie van Binnenlandse Zaken te staan, waardoor een crisis ophanden is. Achter de schermen is er, buiten het zicht van pers en publiek, voortdurend overleg. Medio november 2005, een maand na de omstreden test, zitten brandweereenheden, deskundigen en ambtenaren van het ministerie bij elkaar om de kwestie te bespreken. Tot een crisis komt het niet, maar de blusregels worden ook niet aangescherpt. Verantwoordelijk minister Johan Remkes schrijft na de bijeenkomst een officiële circulaire aan gemeenten en brandweerkorpsen waarin hij volhoudt dat het lichtste evenementenvuurwerk (1.4) gewoon met water kan worden geblust. De grote vraag is uiteraard waarom de beroepsgroep accepteert dat de blusinstructies niet worden aangescherpt. Volgens Van Buitenen speelt onderzoeksinstituut TNO bij het beantwoorden van die vraag wederom een voorname en dubieuze rol, net als in 2001.
In zijn brief weet Remkes de onrust en crisis te beteugelen door te melden dat in de Poolse container wel degelijk vuurwerk heeft gezeten uit de zwaarste gevarenklasse 1.1 – massa-explosief – en dus niet een partij licht geclassificeerd vuurwerk, 1.4. Het TNO komt in maart 2006 met een verklaring die in diverse media verschijnt. Woordvoerder Maarten Lörtzer: ‘Ooggetuigen van de proef hebben van tevoren te horen gekregen dat het evenementenvuurwerk is geclassificeerd als 1.4, maar dit klopt niet want er lag wel degelijk massa-explosief vuurwerk.’ De rust keert terug en iedereen gaat over tot de orde van de dag.
BLUSPROTOCOL VUURWERK
Na de vuurwerkramp in Enschede zegt de overheid de regels voor het blussen van vuurwerk te hebben aangepast, maar in feite zijn er alleen grotere afstanden voor de opslag van evenementenvuurwerk van toepassing. De praktijk is dat Nederlandse vuurwerkhandelaren ervoor kiezen dit vuurwerk in het buitenland op te slaan. De blusregels zijn gebaseerd op de gevaarsindicatie van de subklasse-indeling, overeenkomstig de instructies in onderstaand inzetprotocol:
Vuurwerk gevarenklasse 1.1: hulpverleners in uitgangsstelling op 1000 meter; hulpverleners op 400 meter onder voorwaarde dekking; omgeving afzetten tot 1000 meter.
Vuurwerk gevarenklasse 1.2: hulpverleners in uitgangsstelling op 1000 meter; hulpverleners op 400 meter onder voorwaarde dekking; omgeving afzetten tot 1000 meter; secundaire branden tot op 250 meter onder dekking blussen; object uit laten branden.
Vuurwerk gevarenklasse 1.3: opstellen voertuigen op 100 meter; scherfinslag mogelijk tot op 50 meter; op 100 meter omgeving afzetten; blussing geen zin, concentreren op branduitbreiding.
Vuurwerk gevarenklasse 1.4; opstellen voertuigen op 50 meter; op 50 meter omgeving afzetten; behandelen als gewone brand; rekening houden met kleine explosies.
Voor de subklasse 1.4 geldt dat deze zelfs benaderd en bestreden kan worden als een gewone brand. Dit is het uitgangspunt voor de brandweer bij bestrijding van vuurwerkbranden.
Bron: Rein Hulst, scriptie ‘Andere kijk op vuurwerk’, mei 2009
Wetenschapsfraude
Ruim twaalf jaar na de verklaring van TNO-woordvoerder Lörtzer krijgt Van Buitenen, na de presentatie van zijn voorlopige onderzoeksresultaten aan een delegatie Tweede-Kamerleden, de tip om de rol van het TNO in de vuurwerkramp na te trekken. Dat doet hij. Hij reconstrueert de gang van zaken in Polen, spreekt met ooggetuigen en krijgt fotomateriaal toegespeeld. Het onderzoeksresultaat voegt Van Buitenen in september 2018 toe aan zijn meer dan duizend pagina’s tellende onderzoek. Hij trekt een keiharde conclusie: ‘Het TNO heeft met de uitleg van herclassificatie van 1.4 naar 1.1 wetenschapsfraude gepleegd.’ De Brabander bereidt een aangifte voor tegen het instituut. In zijn rapport staat fotomateriaal dat volgens hem bewijst dat er in de container in Polen geen massa-explosief vuurwerk van gevarenklasse 1.1 zat, maar licht vuurwerk van klasse 1.4. Het TNO zou de toedracht van de enorme explosie willens en wetens hebben verdraaid om de overheid buiten schot te houden.
Dat roept de vraag op waarom een onafhankelijk instituut als het TNO in 2001 de oren zou laten hangen naar het OM en in 2005 zou sjoemelen met de etikettering. Van Buitenen redeneert dat het TNO Justitie in 2001 te hulp schiet zodat het OM, met de beschuldiging van de opslag van teveel en te zwaar vuurwerk, een stevige aanklacht kan formuleren tegen SE Fireworks-directeuren Bakker en Pater. Als de tenlastelegging beperkt was gebleven tot overtreding van de milieuvergunning, zou dat volgens Van Buitenen geen recht hebben gedaan aan de geschokte rechtsorde.
Volgens de onderzoeker is het motief van het TNO voor de herclassificatie van het ontplofte vuurwerk in Polen geweest de onrust bij de brandweer te beteugelen en de dreigende crisis te bezweren. Het gevolg, volgens Van Buitenen: ‘Licht geclassificeerd vuurwerk, 1.4, mag nog altijd met water worden geblust. Buitengewoon gevaarlijk voor brandweerlieden. Dat heeft Enschede wel geleerd.’
‘Stevige beschuldigingen’
‘De beschuldigingen van malversaties en fraude door het TNO zijn zeer ernstig – als ze waar zijn. Maar of dat zo is, moet eerst goed worden uitgezocht.’ Dat zegt Lex Bouter, hoogleraar Methodologie en integriteit aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij heeft op verzoek van Follow the Money naar de beschuldigingen van wetenschapsfraude gekeken. In een reactie per mail stelt hij: ‘Het zijn nogal stevige beschuldigingen en ik kan op deze korte termijn geen inschatting maken hoe plausibel ze zijn. Bovendien gaat dit veel verder dan een aantijging van een schending van de wetenschappelijke integriteit door TNO-onderzoekers.’
‘Eenmaal brandend vuurwerk kan inderdaad niet meer worden geblust met water’
Het onderzoeksinstituut TNO is in de gelegenheid gesteld inhoudelijk te reageren op de beschuldigingen van Paul van Buitenen. Via woordvoerder Maarten Lörtzer volgt een formele toelichting. ‘Wij hebben nog niets gehoord van de beschuldigingen en aangifte. Als de beschuldigingen tot een klacht leiden die bij het TNO wordt ingediend, zullen wij daar zorgvuldig op reageren volgens de daarvoor geldende procedures. Daarop nu via de media te reageren of vooruitlopen, is geen onderdeel daarvan.’
Paul van Buitenen informeert dit voorjaar Tweede-Kamerleden, onder wie Ronald van Raak van de SP, over de gevaren van het blussen van als licht geclassificeerd vuurwerk met water. Volgens de Brabander hebben de vuurwerkramp in Culemborg (1991), de vuurwerkramp in Enschede (2000), de vuurwerkramp in het Deense Kolding (2004) en de Poolse vuurwerkproef (2005) aangetoond dat niet de classificatie, maar de manier van opslag van evenementenvuurwerk cruciaal is voor de heftigheid van de reactie bij brand.
De SP-parlementariër eist opheldering van de verantwoordelijke minister, Ferdinand Grapperhaus van Veiligheid en Justitie. Die antwoordt op Kamervragen over blusinstructies op 6 juni 2018: ‘Eenmaal brandend vuurwerk kan inderdaad niet meer worden geblust met water, zelfs niet bij onderdompeling.’
Van Buitenen is blij met het antwoord van minister Grapperhaus. Hij zucht: ‘Eindelijk zien ze – na 18 jaar – in politiek Den Haag dat ook licht evenementenvuurwerk niet langer met water mag worden geblust. Dat gebeurt trouwens nog wel. Een ander SP-kamerlid, Jasper van Dijk, heeft in september Grapperhaus gevraagd waarom de blusregel op dat punt nog niet is aangepast. Grapperhaus antwoordt binnenkort.’
Het vier jaaar durende onderzoek van Paul van Buitenen kan een beslissende aanzet zijn tot herschrijving van de historie van de Enschedese vuurwerkramp. Officieel wordt nog altijd beweerd dat die het gevolg was van de opslag van te veel en te zwaar vuurwerk. Het onderzoek van Van Buitenen laat zien dat hierover nu – op z’n minst – gerede twijfels zijn. Voor directeur Rudi Bakker van SE Fireworks is het rapport aanleiding om opnieuw naar de Hoge Raad te stappen voor herziening van zijn zaak.
Follow the Money publiceert binnenkort meer artikelen in dit dossier. Auteur Rob Vorkink
en
Opm. EMLS : Parlementaire enquête ligt in de rede !
===============================
EMLS
Utrecht / Haaksbergen, 29 oktober 2018